Samuel Mullers spilfunctie in de doopsgezinde wereld
Titel:
”’Menniste Paus’. Samuel Muller (1785-1875) en zijn netwerken”
Auteur: Annelies Verbeek
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2005
ISBN 90 6550 860 0
Pagina’s: 364
Prijs: € 33,-. Hoewel de wereld formeel hoogstens één paus rijk is, heeft volgens kritische kerkleden elk protestants kerkgenootschap er wel één of meerdere. In de negentiende eeuw was het niet anders. En ook toen was de aanduiding niet erg vaderlijk en vertrouwelijk bedoeld. Onlangs promoveerde Annelies Verbeek op de ”Menniste Paus”, Samuel Muller (1785-1875).
De jonge Samuel heeft weinig weg van een paus. De knaap loopt niet met een staf rond, maar krijgt op school vaak slaag met een stok omdat hij niet uitblinkt in goed gedrag. Hij groeit op in Krefeld, een stadje net over de Nederlands-Duitse grens. De plaatselijke predikant van de doopsgezinde gemeente ziet meer in hem dan de schoolmeester. De weesjongen grijpt met beide handen de mogelijkheid aan om in Amsterdam te gaan studeren voor dominee. De rijke doopsgezinde gemeente in de Nederlandse hoofdstad verstrekt beurzen. En zo komt Muller op zestienjarige leeftijd in Nederland.
In de jaren 1806-1814 dient Muller als predikant achtereenvolgens de gemeenten te Zutphen en te Zaandam-Oost. Als hij in Amsterdam aan het werk gaat, raakt hij steeds meer thuis in het centrum van de doopsgezinde macht. In zijn vrije tijd vertaalt hij buitenlands literair werk. Daarnaast doet hij volop mee aan het genootschapsleven van zijn tijd. Hij staat aan de basis van de gereorganiseerde theologische opleiding, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit.
Bestuurlijk is hij verder betrokken bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het houden van voordrachten en het publiceren van verhandelingen bezorgen hem een plaats in het culturele en literaire circuit van Nederland. Bovendien verwerft hij er een wetenschappelijke reputatie mee. Als in 1827 een nieuwe hoogleraar aan de Sociëteit nodig is, voelt hij zich echter onvoldoende bekwaam. Men treft een regeling waarin hij samen met een andere predikant parttime hoogleraar zal zijn en parttime aan de gemeente Amsterdam blijft verbonden. Muller neemt de meer praktische vakken en de kerkgeschiedenis voor zijn rekening. Tot 1836, als ze van hun predikantstaken worden ontheven, blijven beide hoogleraren hun dubbelfunctie bekleden.
Vriendschap met De Clercq
Intussen is Mullers theologische overtuiging verder uitgekristalliseerd in meer liberale richting. Aanvankelijk stond hij vrij open voor orthodoxe geluiden. Zijn achtergrond in Krefeld, waar in onderscheid van andere doopsgezinde gemeenten een tamelijk piëtistisch geestelijk klimaat heerste, zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Jarenlang is hij bevriend met de eveneens doopsgezinde Willem de Clercq. Deze evolueert onder invloed van het Réveil echter steeds meer in gereformeerde richting. Uiteindelijk aanvaardt De Clercq de kinderdoop en maakt hij de overstap naar de Waalse kerk, de Franstalige ’afdeling’ van de Hervormde Kerk. De verschillende theologische standpunten scheppen verwijdering.
Als hoogleraar (1827-1856) neemt Muller tientallen jaren een spilfunctie in de doopsgezinde wereld in. Hij oefent grote invloed uit op de gang van zaken in de gemeenten. De Réveil-aanhanger ds. J. de Liefde, die later de stichting Tot Heil des Volks in Amsterdam zal oprichten, ondervindt daar in Zutphen de gevolgen van.
Theologisch zet Muller zijn stempel op zijn leerlingen. In allerlei felle polemieken schermt hij zijn positie zowel bestuurlijk als theologisch af. Het is jammer dat Verbeek Mullers theologische overtuigingen niet op een rijtje heeft gezet. Nu krijgt de lezer via al die polemieken slechts beperkt en fragmentarisch zicht op zijn positie als bijbels supranaturalist. Wat dat precies inhoudt, blijft onduidelijk.
Verbeek typeert Mullers theologische opvattingen als verwant met de zogenaamde Groninger theologie van P. Hofstede de Groot en de zijnen. Hij neemt een middenpositie in tussen het oud-liberalisme en het Réveil. Van te vergaande vrijzinnigheid moet hij niets hebben. Levenslang heeft bij Muller echter het verstand het primaat boven de openbaring. Hij aanvaart niet de godheid van Christus, maar ziet Hem wel als Verlosser. Muller bestrijdt een al te optimistische mensvisie.
Groot netwerk
In de eerste helft van de negentiende eeuw streeft de Doopsgezinde Broederschap naar een gelijkwaardige positie met andere kerken, vooral de Nederlandse Hervormde Kerk. Rechtens had de broederschap deze positie vanaf de scheiding van kerk en staat in 1796. De praktijk was echter anders. Daarom komt in Mullers tijd een proces op gang van institutionalisering, professionalisering en profilering. De Doopsgezinde Broederschap verwerft onder zijn stimulerende leiding een gerespecteerde plaats in kerkelijk Nederland.
Muller kan in zijn ”Herinneringen” (1866) terugkijken op een geslaagd leven. Hij beseft echter dat de doopsgezinde organisatie en eenheid die onder zijn leiding tot stand zijn gekomen, ernstig worden bedreigd door het zich snel verspreidende modernisme.
Muller onderhoudt een groot netwerk. Hij verkruimelt zijn tijd met het schrijven van talloze brieven aan contacten in binnen- en buitenland, aan polemieken, recensies, corrigeerarbeid en bestuurswerk. Aan wetenschappelijk werk van enig formaat komt de hoogleraar niet toe.
De aard van het materiaal waarmee Muller zich bezighield en de gedetailleerdheid waarmee een en ander is weergegeven, roept enige gereserveerdheid op bij het lezen van de aankondiging op de achterflap. Verbeek heeft vele wetenswaardigheden opgediept, maar ”vlot geschreven” is voor diverse thematische hoofdstukken toch wat veel gezegd.