Vertrouwen
Laten wij ons oog eens richten op dit volk dat vertrouwt op de Naam des Heeren. Dan zullen wij zien dat er een grote menigte is die het ernstig uitwerken van zijn zaligheid te farizees of te werkheilig acht. Zij prijzen het vertrouwen op de Naam van de Heere als het voornaamste werk van een christen aan.Maar geliefden, het is een ongegrond vertrouwen en een zorgeloze inbeelding van een recht op Gods beloften, terwijl daarmee niet gepaard gaat het betrachten van deugd en godzaligheid door de kracht die God verleent en met een zoeken naar een godvruchtig leven door en uit het geloof.
Die waarlijk en echt op de Naam van de Heere vertrouwen, zijn weinigen. Integendeel, velen vertrouwen op mensen en stellen vlees tot hun arm. Anderen verwachten al hun heil, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk, van de middelen die zij gebruiken. De meesten vertrouwen op zichzelf, sommigen op Gods barmhartigheid buiten en zonder Christus, gepaard gaande met enige godsdienstige plichten. Daar wagen ze het op, op hun ziekbed naar de eeuwigheid.
Al deze mensen zijn werkelijk te beklagen en ook te bestraffen. Wij moeten hen dan tonen dat als ze niet meer hebben dan het eerdergenoemde, ze nog niet behoren tot het volk van God. Dat ware volk is wel rijk en aanzienlijk in de Heere, maar bij zichzelf ellendig, arm en naakt.
Cornelius van Velsen, predikant te Groningen (Zeven predikatiën, 1759)