Vromen uit de parade der mannenbroeders
Gretig kiest Nederland de grootste Nederlander. Even gretig kiezen christenen hun grootste christelijke leider. Reformatorische christenen behoeven niet te kiezen. Ze hadden hun leiders al gekozen: vroegchristelijke martelaren en hervormers, Oude vromen uit een ver verleden. Extra-ordinair geroepen bevindelijk gereformeerden uit het heden. Ze heten in een nieuw boek “Gereformeerde heiligen”. Bestaan ze echt, de protestantse geloofshelden uit de parade der mannenbroeders?
Moeiteloos somt John Exalto een reeks van gereformeerde heiligen op. Maar vooraf corrigeert hij: “We hebben het dan over mannen, een heel soms over vrouwen, die door ánderen als heiligen werden beschouwd. Ménsen maken heiligen.”
Hier komen er een paar, in willekeurige volgorde: Lodenstein, Eswijler, Brakel, Tielmans, Kersten, Bonhoeffer, Potappel. Hoog waren de onderscheidingen die hun werden toegedicht: ze hadden zonder uitzondering een grondige schriftkennis, kenden een onversaagde dapperheid, waren zeer standvastig, bezaten een heilige ijver voor de leer en de eer van hun Meester. Ze waren vriendelijk, eerbaar, stemmig in al hun doen en laten, vreedzaam, matig en stonden naar een leven der godzaligheid. Ze leidden waarlijk een onberispelijk leven, waren volgens geschiedschrijvers “vrij van de werken des vleses” en afkerig van “wereldse ydelheden en malle moden.”
Over Bonhoeffer: “Hij is een van de grootste protestantse heiligen van de twintigste eeuw geworden. Elk jaar wordt hij wereldwijd op 9 april herdacht.” Over Lodenstein: “Van hem werd gezegd: Is er ymand onder de Gereformeerde die vroom is, soo is het de Heer Lodensteyn.” Over Eswijler: “Hij stond bekend als “een seer godzalig, voorbeeldig en verre gevordert christen, allesins rechtsinnig in de leere, en seer bekwaam tot bestieringe van anderen op den weg des levens.”” Over Wilhelmus à Brakel: “Hellenbroek riep bij het sterven van Brakel uit: O, wat een compleet exemplaar van wel sterven.”
Waren ze wérkelijk heilig, Lodenstein, Eswijler, Brakel? Exalto: “Ik toon aan dat gereformeerde heiligen bestaan. De Reformatie heeft die rooms-katholieke erfenis niet afgeschaft, maar geassimileerd aan haar eigen doelstellingen.”
Met enige verbazing: “Ik vond dat echt een ontdekking.”
Lijkpredikaties
De bronnen voor de studie van Exalto waren vooral lijkpredikaties en sterfbedbeschrijvingen. “Het protestantisme benutte de lijkpredikatie om de middeleeuwse hagiografie op haar eigen wijze voort te zetten. Omstandig werd er vaak gesproken over de deugden van de overledene, de oprechtheid van zijn godzalig leven, de echtheid van zijn geloof en vooral over diens “saligh afsterven.” Honderden voorgangers hielden lijkredes over overleden predikanten en stadhouders, die ze soms in het geheel niet hadden gekend. Ze werden desondanks standaard geprezen om hun heiligheid, ook al hadden ze er in dit leven een potje van gemaakt.”
Bij sterfbedbeschrijvingen valt het vaak op dat er groot belang werd gehecht aan iemands laatste woorden. “Het laatste woord werd gezien als de korte samenvatting van het voorliggende leven, maar ook als fundamenteel voor iemands eeuwige bestemming. De Reformatie had daaraan wel een einde willen maken, maar dat is nooit helemaal gelukt. Lijkpredikaties en sterfbedbeschrijvingen waren voor de omstanders een stimulans om christelijk te leven, om te pogen de heiligheid van de overledene na te doen, te evenaren zelfs. Ze maakten deel uit van de exempeltraditie in vroegmodern Nederland.”
Wie heilig wilde zijn, moest voldoen aan een aantal vastgestelde kenmerken. De normen lagen hoog. “Opvallend is dat het Oude Testament een belangrijke rol vervulde bij de kenmerken die voor gereformeerde heiligen waren opgesteld. Oudtestamentische koningen en profeten waren voorbeeldfiguren. Zo kwam in een lijkpreek voor Willem III het gedicht voor: “Een Simson voor Godts volk, een David in het Wapen, en wyse Salomon tot onse rust geschapen.” David was het meest geliefde rolmodel, op de voet gevolgd door Henoch, Mozes en Jakob. Wie op hén leek, die was dus wel bijzonder heilig.”
Het grote voorbeeld voor christenen van alle tijden is natuurlijk Jezus Christus, zegt Exalto. “Hij is het middelpunt, de enige Weg, de Waarheid en het Leven. Maar de Reformatie heeft vooral Zijn verzoenende en niet zozeer Zijn voorbeeldige werk in het middelpunt gesteld. Al zie je daar in het zeventiende-eeuwse piëtisme wel meer aandacht voor komen. Het zijn vooral de koningen en de profeten uit het Oude Testament die de modellen verschaffen voor de zeventiende-eeuwse heilige: naar deze voorafbeeldingen van Christus lieten zich heel goed de na-afbeeldingen modelleren.”
Wat maakt iemand tot heilige? “In de zeventiende eeuw vond men het van belang dat iemand beschikte over een reeks algemeen christelijke deugden, zoals vroomheid, ijver voor de waarheid, een standvastig geloof, vriendelijkheid, zachtmoedigheid en vergevingsgezindheid. Het protestantisme hechtte meer waarde aan goede christenen die leefden volgens bijbelse normen dan aan gelovigen die de gehele calvinistische leer beheersten, inclusief de dubbele predestinatie en het supralapsarisme.”
Dode hond
De Augsburgse Confessie heeft zelfs een artikel over heiligen opgenomen. En de Drie Formulieren stellen ook bepaald niet ter discussie dat sommige mensen heilig kunnen zijn. "Alleen, na de Reformatie konden heiligen niet langer, zoals in de rooms-katholieke traditie wel het geval was, dienen als voorspraak voor de levenden. Dat kan alleen Christus. De Reformatie heeft een einde gemaakt aan de tussentredende rol van heiligen, maar maakte wel gretig gebruik van de voorbeeldfunctie van sommige heiligen.
Je ziet dat heel sterk bij Lodenstein en Theodorus à Brakel. Zij leefden dermate nauwgezet dat ze reeds tijdens hun leven als heiligen werden beschouwd. Zij waren niet heilig van zichzelf, maar werden door tijdgenoten tot heiligen gemaakt. Lodenstein straalde volgens tijdgenoten een bovenaardse heiligheid uit, maar hij zei desalniettemin van zichzelf: “Ik ben maar een dode hond.” Juist zo’n uitlating maakte hem voor anderen tot een heilige, terwijl hij zichzelf nooit als zodanig zou hebben gekwalificeerd.
Dat zie je steeds weer terugkeren, op allerlei momenten in de geschiedenis: hoe onheiliger iemand in eigen inleving is, hoe groter kans hij heeft om voor een heilige te worden aangezien. Voor onze tijd kun je zeggen dat juist in kringen waar de predikantennood het grootst is, de grootste verering van voorgangers plaatsheeft. Denk maar aan Ledeboer, tegen wie gezegd werd: “Die onbeduidende en volstrekt onbruikbare ouderlingen, die al wat gij zegt en doet -al was 't maar het al of niet opsteken van een pijp- gedachteloos en afgodisch na-apen, doch wier slaaf gij tevens zijt.”"
Zestiende- en zeventiende-eeuwse protestanten hadden erg de behoefte om zichzelf in de geschiedenis te verankeren door ononderbroken rijen van heiligen en geloofshelden te creëren. “Een middeleeuwse boetprediker als Savonarola werd een reformatorische theologie toegeschreven. Johannes Ursinus heette “die fiere helt”. Franciscus Ridderus was “een wakker helt”. Lodenstein werd door een Duitse tijdgenoot gezien als “ein kluger und beständiger Held im Glauben.” Als wetenschapper heb ik me afgevraagd wat de functie hiervan is geweest. Het beeld dat wij, mensen van de 21e eeuw, van de kerkgeschiedenis hebben, is in ieder geval in belangrijke mate bepaald door deze genealogieën.”
Als Paulus zijn brieven schrijft aan Korinthe, Efeze, Filippi en Kolosse s preekt hij de gemeenten aan als “geheiligden in Christus Jezus”. Onbijbels is het kennelijk niet om gelovigen als heiligen te beschouwen.
“Het is volstrekt legitiem, volslagen bijbels ook, om mensen als heiligen te zien. Hoewel wij protestanten toch een beetje meenden dat de Reformatie heiligen aan de roomsen had overgedaan. Mensen mag je in ere houden, zolang ze maar niet in de plaats van Christus treden. Heiligheid is in de kerkgeschiedenis echter verbijzonderd tot een religieuze kaste van pijen en kloosters. Dat beeld verdient bijbels gezien bijstelling, lijkt me.”
Drs. C. Blenk zei vorige maand tijdens een CHE-studiedag over profetische gaven in de gemeente: “Voor de Eerste Wereldoorlog waren er oud gereformeerde christenen die wisten dat Nederland gespaard zou blijven. Waar zijn zulke christenen? We zitten erom te springen.” Hoe ziet u dat?
“Mijn eerste vraag is dan of we het over broodprofeten hebben of over echte bijbelse profetieën. Zouden wij, die in de nabijbelse tijd leven, niet voorzichtig moeten zijn met profetieën? Wat kunnen we ermee? Het is toch wel opvallend dat ze pas opgeschreven worden nadat ze uitgekomen zijn.”
Sommigen hebben de oud gereformeerde ouderling Leen Potappel ook heilig verklaard. Vromen uit Stavenisse kwamen jaarlijks op de zeedijk bijeen op de plaats waar Potappel voor Gods vierschaar werd gedaagd.
“Dat Gods Geest in Potappel heeft gewerkt, dat zijn ziel daar op de zeedijk werd verlost, dat is niet de vraag. Als wetenschapper wil ik laten zien dat het ménsen zijn die de kerkgeschiedenis maken. Wij zijn zelf echt niet altijd in staat om het onderscheid aan te brengen tussen Gods hand in de geschiedenis en het menselijk mechanisme dat al gauw op de loer ligt. Potappel is door het sterk geromantiseerde verhaal over zijn leven en over de piëtistische diepte van zijn bekering een bevindelijk gereformeerde heilige geworden.”
U behoort tot de oud gereformeerde traditie. Wat heeft deze studie met uzelf gedaan?
Exalto wijst naar zijn boekenkast: Veel ds. Joh. van der Poel, veel Bonhoeffer. “Wie studeert, verbreedt zijn blikveld. Je ontdekt bijvoorbeeld dat de kerkgeschiedenis niet begon in 1834, niet in 1948, niet in 1953. Dat waren slechts kleine wendingen in de grote lijn. En na deze studie bestaan er voor mij natuurlijk geen bijzondere heiligen meer, zo ze er al ooit geweest zijn. Dat neemt niet weg dat ik ook eenvoudige bevindelijke mensen die echt wat te zeggen hebben, hoogacht. Je leert jezelf ook zien als een stofje in de wereldgeschiedenis.”
John Exalto (1977) is verbonden aan de afdeling geschiedenis van de Vrije Universiteit te Amsterdam en medewerker van het in 2002 opgerichte ReLiC (VU-Centrum voor Nederlandse Religiegeschiedenis). Hij publiceerde eerder onder meer “Waakzame wachters en kleine vossen. Gereformeerden en herrnhutters in de Nederlanden, 1734-1754” (2001). Volgende week promoveert hij op de dissertatie “Gereformeerde heiligen. De religieuze exempeltraditie in vroegmodern Nederland” (uitg. Vantilt, Nijmegen). Daarin beschrijft hij dat het protestantisme in de zestiende en de zeventiende eeuw minder radicaal dan wel eens wordt gesuggereerd, afgerekend heeft met de rooms-katholieke erfenis van heiligenverering. “De Reformatie heeft een oude wereld van symbolen en rituelen vervangen door een symbolische en rituele taal waarin veel tradities een hertaling kregen in protestantse zin.” Heeft het protestantisme de heiligenverering daadwerkelijk afgeschaft? Nee, zegt Exalto. “Want niemand, zelfs de meest strikte protestant niet, ontkomt aan de zonde tegen het tweede gebod.” Ook de geschiedenis van het protestantisme zit vol met idolatrie en hagiografie. “Protestanten hebben hun eigen helden, heiligen, idolen, iconen en voorbeeldfiguren geschapen.”