Laatste politieke aanslag 330 jaar geleden
Met de moord op Fortuyn is het beroemde Nederlandse poldermodel aan flarden geschoten, zo stelden enkele politieke commentatoren maandagavond. De conclusie is op zijn minst voorbarig. Anders dan in veel westerse democratieën, zijn aanslagen op politici in ons land tot nu toe een hoge uitzondering. Voor de laatste moord om echt politieke motieven moeten we 330 jaar terug in de geschiedenis. In 1672 lieten Johan en Cornelis de Witt het leven tijdens een oproer van het volk tegen de regentenkliek.
Het is een bizarre vergelijking. Maar zoals iedereen die in 1963 leefde zich nu nog kan herinneren wat hij op 22 november van dat jaar deed toen het bericht kwam dat de Amerikaanse president John F. Kennedy was vermoord, zo zullen veel Nederlanders zich in de toekomst nog heugen hoe ze schrokken toen het nieuws van de aanslag op Fortuyn zich verspreidde. Fortuyn bewonderde Kennedy en zei zelfs op hem te willen lijken. Dat er grote overeenkomsten tussen het sterven van de Amerikaanse president en hem zouden zijn, heeft hij waarschijnlijk nooit bedacht.
Het lag ook niet voor de hand. Weliswaar worden van tijd tot tijd bedreigingen aan het adres van Nederlandse politici geuit. Maar de woorden worden zelden daden. In mei 1987 gooiden onbekenden een brandbom naar het huis van de toenmalige premier Lubbers. Vier jaar later pleegde de actiegroep RaRa een bomaanslag op het huis van staatssecretaris Kosto van Justitie. De laatste keer dat iets dergelijk plaatsgreep, was in juni 2001, toen een onbekende schoten afvuurde op de woning in Franeker van het PvdA-kamerlid Van der Hoek. Zij had gepleit voor gedwongen opname van psychiatrische patiënten.
Politieke partijen met extreme standpunten kunnen in ons land in het algemeen tamelijk ongestoord hun gang gaan, mits zij zich houden aan de democratische spelregels. Slechts een enkele keer kwam het tot een vechtpartij en vernielingen. In de jaren dertig gingen Nederlanders soms met de gehate NSB’ers op de vuist, in de jaren vijftig bestormden tegenstanders van het communisme een kantoor van de CPN en in de jaren tachtig gingen tegenstanders van extreem rechts op de vuist met de aanhangers van Janmaat toen zijn partij in Kedichem vergaderde. Als gevolg van laatstgenoemde gewelddadigheden kwam de vrouw van Janmaat voorgoed in een rolstoel terecht.
Toch bleven dergelijke incidenten een uitzondering. Ze staan zeker niet symbool voor de politieke traditie in ons land. Vandaar dat Fortuyn ook tamelijk laconiek reageerde toen hij van zijn medewerkers hoorde dat er bedreigingen aan zijn adres waren geuit. „Nederland is zo’n overdreven beschaafd land, dat ze al helemaal ontzet zijn als je een keer echt boos wordt”, zei hij enkele weken geleden voor de radio.
Andere westerse democratieën hebben in de achterliggende eeuw vaker te maken gehad met moordaanslagen op politici. Vooral in de Verenigde Staten waren er bekende voorbeelden: de dood van John F. Kennedy, die in 1963 tijdens een rijtoer door de Amerikaanse stad Dallas werd vermoord door Lee Harvey Oswald; die van zijn broer Robert; en die van de bekende voorvechter van gelijke rechten voor de zwarte bevolking, ds. Martin Luther King. De laatste twee stierven in 1968.
Maar ook dichter bij huis zijn politici om het leven gekomen door moordenaarshanden. In België stierf in 1991 de SP-voorman André Cools. Bij onze oosterburen ontsnapte Wolfgang Schauble, de mogelijke opvolger van Helmuth Kohl, in 1990 ternauwernood aan een moordaanslag toen een psychisch verwarde man hem in het gezicht schoot. Schauble zit sindsdien in een rolstoel.
Voor de Duitsers leken tonelen uit de eerste decennia van de 20e eeuw terug te keren. In 1919 liquideerden tegenstanders een tweetal revolutionaire politici: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Drie jaar later vermoordden rechts-extremisten Walter Rathenau, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken die een realistische verzoeningspolitiek jegens de geallieerden uit de Eerste Wereldoorlog wilde voeren.
Ook in Frankrijk werd in de eerste decennia van de vorige eeuw een politieke moord gepleegd. In 1914 schoot een nationalist de voorman van de Franse socialisten, Jean Jaurès, neer omdat hij probeerde de vrede met het oorlogszuchtige Duitsland te bewaren. De Eerste Wereldoorlog, die mede het gevolg was van de Duitse oorlogszucht, was overigens zelf ook begonnen met een politieke moord door de Servisch nationalist Prinzip op aartshertog Franz-Ferdinand.
Behalve deze min of meer incidentele aanslagen laat de geschiedenis een reeks van moorden door terroristische organisaties zien. Te denken valt aan de politieke moorden die de Rode Brigade in Italië pleegde, aan de aanslagen van de Rote Armee Fraktion in Duitsland, van de IRA in het Verenigd Koninkrijk en van de ETA in Spanje. „Steeds gaven de politieke aanslagen een grote schok. Het zijn markeringspunten, geen daarvan heeft echter de democratie omver kunnen gooien. Daarvoor is ze te diep geworteld”, schrijft de Duitse socioloog Gerhard Rohrmohser.