Liesje ontsnapte in jutezak aan de dood
„Hop, ik ging over de schutting heen en werd aan de andere kant aangepakt. Een man stopte me in een grote jutezak en nam me mee naar zijn huis.” Liesje de Hond was een van de 500 joodse kinderen die van deportatie zijn gered uit een crèche in Amsterdam. Zij vertelde maandag haar verhaal bij de opening van de wisseltentoonstelling ”Dag pap, tot morgen” in het Verzetsmuseum in Amsterdam.
De crèche aan de Plantage Middenlaan stond tegenover de Hollandsche Schouwburg, de centrale verzamelplaats voor te deporteren joden uit Amsterdam. Omdat de schouwburg al gauw overvol was, besloten de Duitsers vanaf oktober 1942 de crèche te gebruiken als dependance voor kinderen tot dertien jaar. Toenmalig kinderverzorgster Sieny Kattenburg: „De Duitsers wilden van het lawaai af. Ze konden niet meer boven het kindergehuil uitschreeuwen.”
De opvang in de crèche was voor 500 kinderen hun redding. Het pand werd niet erg streng bewaakt. De Duitse bewakers die aan de overkant op wacht stonden bij de schouwburg hielden ook de voordeur van de crèche in de gaten. Als er een tram stopte, hadden ze een paar minuten geen zicht en kon er snel iemand wegglippen.
Vanaf april 1943 ontsnapten er ook kinderen via de tuin van de naastgelegen Hervormde Kweekschool. Kinderen zoals Liesje werden over de schutting in de schooltuin gezet. Van daaruit namen verzetsmensen de kinderen mee in koffers, vuilnisbakken of jutezakken.
Voor de maandag geopende expositie in het Verzetsmuseum, dat om de hoek aan de Plantage Kerklaan ligt, is direct al veel belangstelling. De vijftig zitplaatsen zijn bezet door oudere Amsterdammers. Daaromheen staan meer dan honderd anderen. PvdA-politicus Van Thijn, mannen met keppeltjes, maar ook jongeren.
Het geroezemoes verstomt als Max Arian, zelf gered uit de crèche, onder anderen Liesje de Hond en Sieny Kattenberg interviewt. Daarna verklaart de commissaris van de Koningin in Noord-Holland, H. Borghouts, de expositie officieel voor geopend. De mensen drommen door het eigenlijke museum heen naar de zaal waar de wisselexpositie staat. Daar wordt het stil. Sobere teksten op witte panelen getuigen van reddingen, maar ook van de duizenden kinderen die niet gered konden worden.
Levi Hageman (72) staat te kijken naar zijn eigen portret op een van de zuilen. „Ik was negen jaar toen ik in de crèche kwam. Tweemaal heb ik een razzia in het gebouw meegemaakt. Dan namen de Duitsers kinderen mee die niet op de deportatielijst stonden. Ik verstopte me op de slaapzaal en hield me zo stil mogelijk.”
Met zweet op zijn voorhoofd en tranen in zijn ogen vertelt Hageman hoe hij na zijn ontsnapping uit de crèche iedere keer moest vluchten. „Ik heb wel op acht adressen gezeten. Het was blijkbaar lastig om een jongetje met een joods uiterlijk te plaatsen.”
Ook de twaalfjarige Felix Manig luistert stilletjes mee. Hij vindt het verhaal „traurig.” Zijn vader werkt bij de Duitse ambassade. „Ik ben heel geïnteresseerd in de Duitse geschiedenis. Dit is de slechte kant van onze historie.”
De expositie ”Dag pap, tot morgen” in het Verzetsmuseum in Amsterdam (schuin tegenover Artis) duurt tot 27 november. De verhalen van geredde kinderen zijn ook te lezen in het boek ”Dag pap, tot morgen. Joodse kinderen gered uit de crèche”, door Alex Bakker; uitg. Verloren, Hilversum, 2005; ISBN 90 6550 862 7; € 12,-.