De Graaf ontevreden over anticampagne
D66-leider De Graaf is hoogst ontevreden over het verloop van de campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen. Hij verwijt de gevestigde oppositiepartijen „hypocrisie en luchtfietserij” en betreurt het dat alles lijkt te draaien rond de persoon van Fortuyn.
Tijdens een verkiezingsbijeenkomst in Groningen zei De Graaf dat de huidige oppositiepartijen in de Kamer een „anticampagne” voeren. Omdat CDA, GroenLinks en SP er volgens de peilingen nauwelijks zetels bijkrijgen, nemen ze de populistische taal van Fortuyn over. Dat is vooral van het CDA „hypocriet”, aldus De Graaf, want die partij „heeft de afgelopen acht jaar nauwelijks een alternatief geboden voor paars.”
De Graaf citeerde met instemming uit het gezaghebbende blad The Economist. Dat komt na een onderzoek over Nederland tot de conclusie dat de organisatie van de publieke sector de beste ter wereld is. Volgens The Economist moeten de Nederlanders vooral niet op Fortuyn stemmen. Het blad verbaast zich zeer over de gevoelens van ontevredenheid, die volgens de redactie grotendeels onterecht zijn.
De Graaf beklaagt zich erover dat de verkiezingscampagne „alleen nog maar gaat over Fortuyn.” Hij betreurt het dat „de inhoud totaal onbelangrijk is geworden.” Volgens de D66-leider is het „enkel de amusementswaarde die telt. Die bepaalt hoe straks het land geregeerd gaat worden.”
Voorzover er al inhoudelijke onderwerpen aan bod komen, betreffen die vooral de wachtlijsten in de gezondheidszorg, de WAO en de veiligheid op straat, constateert De Graaf. Daarbij worden telkens dezelfde boodschappen herhaald. Andere onderwerpen, zoals het functioneren van de overheid „na de Bijlmer en Enschede”, komen helemaal niet meer aan de orde. „Ik vind het onbegrijpelijk dat er geen debat is over de vraag wat we nu eigenlijk willen met de overheid”, aldus de D66-leider.
De Graaf geeft de schuld voor het gebrek aan inhoudelijke belangstelling voor een deel aan de politici zelf, die „alleen op zoek zijn naar soundbites.” Maar anderzijds verwijt hij de media dat ze „niet geïnteresseerd zijn in het echte verhaal.” Hij noemt deze situatie „eigenlijk onaanvaardbaar”, maar weet niet goed wat eraan kan worden gedaan. Hij zoekt de oorzaak vooral in de heersende beeldcultuur. „Het beeld is veel bepalender dan de woorden.”