Zeeuwse militairen op klompen in het Vergeten Bataljon
Militairen op klompen en in overall. Vergeten werden ze in de loop der jaren. Maar hun eigen herinneringen bleven. Dankzij het Bevrijdingsmuseum in Nieuwdorp is Bataljon Zeeland weer springlevend, ook al zijn de meeste veteranen overleden.

Tijdens de reünie naar aanleiding van het 75-jarig bestaan in maart dit jaar kon nog maar één oud-militair acte de présence geven. De vier anderen die nog in beeld zijn bij museumdirecteur Stef Traas, moesten het vanwege hun gezondheid laten afweten.
Bevrijdingsmuseum Zeeland is de plek waar ieder jaar de veteranen en hun familieleden bij elkaar komen om te herdenken en te herinneren. „Ze wilden daar eigenlijk in 2013 mee stoppen. Ik heb toen de organisatie van de reünie overgenomen. De jongste nog levende militair is Jo Deurlo uit Tholen. Hij is 97. Hij was eigenlijk nog te jong om zich aan te melden tijdens de vorming van het bataljon, maar hij jokte over zijn leeftijd. Enkele jaren geleden hebben we de verhalen van deze mannen opgenomen op film. Die zijn zowel te zien in ons museum als online via onze website.”

Lou Traas
Een speciale tentoonstelling in Bevrijdingsmuseum Zeeland –dat jaarlijks zo'n 40.000 bezoekers trekt– is gewijd aan dit Vergeten Bataljon. Niet alleen omdat de manschappen een wezenlijk onderdeel vormen van de oorlogsgeschiedenis van de Deltaprovincie, maar ook als eerbetoon aan opa Lou Traas. Die was soldaat bij dit legeronderdeel. En daarom stopt de jaarlijkse reünie niet bij het overlijden van de laatste veteraan, maar liggen er concrete plannen om kinderen en kleinkinderen van de infanteristen de herinnering aan hun (groot)vader levend te laten houden.
De vijf nog levende veteranen zijn Jo Deurlo uit Tholen, Cornelis Goud uit Goes, Dirk Tump uit Loosdrecht, Gerrit de Bruin uit Pijnacker en Cornelis Melse uit Beverwijk „Het is mogelijk dat er nog meer oudgedienden in leven zijn, maar die zijn niet bij ons bekend. We komen graag met hen in contact. Verhalen van nabestaanden en persoonlijke bezittingen zijn ook zeer welkom.”
Werving
De officiële basis voor het latere Bataljon Zeeland is gelegd op 29 september 1944. Oost-Zeeuws-Vlaanderen dat toen net bevrijd was. „Dat gebeurde in opdracht van prins Bernhard. Er werd een wervingscampagne opgezet en tal van jonge mensen meldden zich vrijwillig aan. Veel van hen waren daarvoor actief in het verzet. Omdat men veronderstelde dat verzetsman Rudolph Fassaert door de Duitsers was geëxecuteerd, werd het infanteriebataljon in eerste instantie naar hem vernoemd. Toen bleek dat hij nog in leven was, werd de eenheid omgedoopt tot 1-14 Regiment Infanterie (1-14 R. I.).

Deze jongens zagen dat de geallieerde soldaten overal vandaan kwamen om ons te bevrijden en wilden daarom wat terugdoen. De meesten wisten niet eens dat ze tekenden voor onbepaalde tijd. En een uniform of uitrusting hadden ze in eerste instantie ook niet. Ze liepen in burgerkleding of in overall en op klompen. Een training hadden ze evenmin gehad.”
Waren het eerst vrijwel alleen Zeeuwen die deel uit maakten van het bataljon, later werd het legeronderdeel aangevuld met versterkingen uit West-Brabant. Op 20 februari 1944 werden de officieren in Hulst beëdigd door Prins Bernhard. In het kielzog van de oprukkende Canadezen verrichtte 1-14 R.I. bewakingstaken. Een hoogtepunt vormde de terugkeer van koningin Wilhelmina in Nederland. Tijdens haar verblijf in Sluiskil verzorgden de Zeeuwse militairen de erewacht en de bewaking. Hoewel de Duitsers zich op 5 mei 1945 in Nederland overgaven, waren er tot en met 7 mei nog gevechten op Schouwen-Duiveland. 1-14 R.I. werd zijdelings betrokken bij de bevrijding van dat eiland. Later kregen de leden een taak als bezettingsleger in Duitsland.
Capitulatie
„Na de capitulatie van Duitsland op 8 mei was het lange tijd onduidelijk wat er met de manschappen moest gebeuren. De meeste oorlogsvrijwilligers dachten dat het nu klaar was, maar ons land bleek dringend troepen nodig te hebben voor Nederlands-Indië. Daar was inmiddels een vrijheidsstrijd losgebarsten. Op 12 september 1945 werd daarom met een deel van de mannen die niet met groot verlof gingen Bataljon Zeeland opgericht, het tweede Regiment Infanterie (II-14 R.I.). Ruim een week later vertrok deze groep naar Engeland voor een aanvullende militaire tropentraining. Drie weken later scheepten ze in naar Nederlands-Indië, samen met 3200 soldaten van andere krijgsmachtonderdelen.”
Als gevolg van handjeklap tussen de Britse troepen en Indonesische nationalisten mochten de mannen niet van boord op Java. Na een tussenstop in Malakka, waar ze de gelegenheid kregen om te acclimatiseren en te trainen, kwamen ze uiteindelijk in Batavia terecht. Een teleurstellende ervaring voor hen, want hun onderkomen bleek een voormalig kamp voor Japanse krijgsgevangenen, afgekeurd vanwege de slechte leefomstandigheden daar. Bovendien bestond de bewapening uit afdankertjes van de geallieerden en hun transport uit twaalf versleten vrachtwagens.

Poppiekruis
De taken die ze daar moesten uitvoeren, waren het beveiligen van strategische posities, patrouilleren en het voeren van een guerrillastrijd tijdens de Eerste Politionele Actie op 21 juli 1947. Tijdens de gevechten in Nederlands-Indië zijn duizenden **** Nederlandse militairen omgekomen, onder wie twintig militairen van Bataljon Zeeland. Bij twaalf van hun graven op Java heb ik in februari tijdens een georganiseerde reis bloemen gelegd en een poppiekruis geplaatst als eerbetoon.
De omstandigheden waren extreem zwaar. Voortdurend werden de mannen vanuit hinderlagen onder vuur genomen. Bij sommige missies werden ook inheemse burgers gedood en dat heeft op veel jongens geestelijk enorme impact gehad. Dat blijkt ook uit verhalen die we hebben opgetekend.
Een van die verhalen is afkomstig van Cees Lindenberg, zoon van II-14 R.I.-lid Adri Lindenberg. „Mijn vader en zijn maten kregen te maken met verzengende hitte, tropische ziekten en voortdurende aanvallen vanuit hinderlagen. Het was geestelijk en lichamelijk slopend. De gevechtshandelingen duurden vaak lang. Bovendien was er een groot gebrek aan voorraden. De andere partij mengde zich vaak onder de burgerbevolking, zodat je niet precies weet wie de vijand was. Soms moesten ze ook medische hulp bieden aan de lokale bevolking, dus zowel aan tegenstanders als bondgenoten.”

In november 1947 viel het besluit om het bataljon terug te trekken en op 16 januari 1948 kwamen de manschappen naar huis. Ondanks de eervolle ontvangst in Nederland hebben veel van hen een trauma overhouden aan de gevechten in Indië. En de nasmaak werd nog bitterder toen de publieke opinie over de Indië-oorlog in de loop der jaren begon te kantelen.”