Ook Chalcedon onder vuur genomen
Dr. Graafland bekritiseert in zijn nieuwste boek ”Bijbels en daarom gereformeerd” niet alleen de gereformeerde belijdenis, vindt ds. A. Moerkerken. „Hij gaat verder en betrekt ook de algemeen christelijke belijdenissen erbij. Zijn kritiek heeft dus op veel meer betrekking dan alleen op de gereformeerde scholastiek of theologie. Het spijt me erg dat dit boek geschreven is.”
De rector van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten vindt het boek op verschillende punten vaag en inconsistent. „Ik heb bij lezing ervan voortdurend zitten denken: Graafland, word toch wat concreter! En als hij dat wordt, beginnen direct de vragen te komen.”
Dat geldt bijvoorbeeld de visie op het gezag van de Schrift. „Dr. Graafland vindt artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis prachtig als het gaat om het gezag van de Schrift zoals dat wordt ervaren door het inwendig getuigenis van de Geest. Maar in datzelfde artikel staat nog een tweede element, namelijk dat de Schrift „bij zichzelf” dat gezag heeft. Het gaat hier dus om het objectieve gezag. Dan is er volgens dr. Graafland ineens sprake van scholastieke invloed. De Heilige Schrift is echter ook geloofwaardig in zichzelf. Dat leren we met de autopistie van de Schrift. Wat dr. Graafland hier opmerkt, lijkt veel op het relationele waarheidsbegrip in het geruchtmakende gereformeerde synoderapport ”God met ons”, waar „waarheid” de levende geloofsrelatie tussen de Schrift en de gelovige betekent.”
Dr. Graafland maakt wel behartigenswaardige opmerkingen over de Schrift als Gods openbaring, aldus ds. Moerkerken. „Hij stelt terecht de arrogantie van de bijbelwetenschappen aan de kaak. Maar, aan de andere kant heeft hij volop begrip voor de moderne bijbelwetenschappen en lijkt hij toch uit te komen bij de gedachte dat er historische fouten in de Bijbel aan te wijzen zijn. Dat laatste zegt hij overigens nét niet, maar hij is wel onder de indruk van de historisch–kritische methode. Ik denk dat we van deze gegevens niet zo onder de indruk hoeven te zijn, zoals uit het werk van dr. M. J. Paul en prof. dr. J. van Bruggen gebleken is.”
Godsbegrip
Guido de Brès, de opsteller van de NGB, heeft zeker niet, zoals Graafland suggereert, gezegd dat de namen van God in het brein van mensen zijn opgekomen, vindt ds. Moerkerken. „De Brès wist dat God Zich openbaarde in Zijn namen, maar ook in het naspreken van God geven we Hem namen. Ook Calvijn leert duidelijk dat God Zich in Zijn namen openbaart. Als dr. Graafland spreekt over de „gewraakte” eigenschappen van God, dan vergeet hij dat de Heilige Schrift wel degelijk spreekt over de eigenschappen Gods, zoals in 1 Petrus 2. Op catechisatie leerde ik altijd dat de mens in zijn bekering de eigenschappen van God leert kennen.”
Dat God „onbegrijpelijk” is, betekent dat God niet in Zijn diepste wezen te peilen is, aldus ds. Moerkerken. „Jesaja 40 spreekt daarom zo indrukwekkend over de onpeilbaarheid van God. God leren we pas in de hemel kennen zoals Hij ten diepste is, lezen we in 1 Johannes 3. Dat is geen scholastiek denken. Men is tegenwoordig kennelijk vuurbang voor een spreken over de ontzagwekkende majesteit van God. Ook de tegenstelling tussen scholastiek en de Bijbel, die dr. Graafland construeert, kan ik niet meemaken. Hij spreekt liever van de besluitende God in plaats van de besluiten Gods, maar ik lees in míjn Bijbel over het voornemen van God vóór de grondlegging van de wereld.”
Chalcedon
Ds. Moerkerken heeft ook grote moeite met dr. Graaflands kritiek op het synodebesluit van Chalcedon en op de wijze waarop de twee naturen van Christus daarin verwoord zijn: ongedeeld en ongemengd. „Aan de ene kant vindt hij dat Chalcedon voor een mysterie is blijven stilstaan. Aan de andere kant vindt hij echter dat Chalcedon daarin toch te ver is doorgedrongen. Graafland wil door de oudchristelijke belijdenis heenkruipen om de Schrift weer te verstaan. Maar zit daar niet het gevaar van hoogmoed in, dat wij na zo veel eeuwen de waarheid hebben gevonden?”
Kwalijk vindt ds. Moerkerken dr. Graaflands kritiek op de tweenaturenleer. „Chalcedon heeft willen zeggen dat de Middelaar één Persoon is met twee naturen. De Persoon zegt wíé de Middelaar is, de naturen zeggen wát de Middelaar is. Dr. Graafland wil niet af van de leer van de twee naturen, maar slaat de plank mis als hij leert dat Christus zowel goddelijk als menselijk Persoon is, en dus twee Personen.”
Menszijn
Dat het menszijn van Jezus in de kerkgeschiedenis onderbelicht is, is volgens ds. Moerkerken niet waar, want juist de eerste ketterijen betroffen de ontkenning van het menszijn van Jezus. Daarom heeft de kerk tegenover de gnostiek, die zich aan deze ketterij schuldig maakte, het menszijn van Jezus benadrukt.
„Het verbaast me werkelijk dat dr. Graafland beweert dat de NGB nergens expliciet het menszijn van Jezus belijdt. Maar wat staat er dan in artikel 18, over de menswording van Christus? Daarin staat duidelijk dat God de menselijke natuur heeft aangenomen, met al haar zwakheden. Jezus had niet alleen een lichaam, maar ook een ziel, opdat hij een waar mens zou zijn.”
Als het gaat om een grensoverschrijding van het theologisch denken ten aanzien van het geloofsmysterie, dan maakt dr. Graafland zich op dit punt schuldig door zijn uitspraken over de seksuele ontwikkeling van Jezus, vindt ds. Moerkerken. „Hier wordt het boek helaas soms banaal. Iedereen weet dat Jezus waarachtig mens is geweest, maar op een gegeven moment moet de theologische bezinning wel halt houden. Ik heb op catechisatie gezegd dat Jezus leerde lopen en spreken. En als dan gevraagd wordt of hij geen fouten maakte in het lezen en schrijven, zeg ik: Hier moeten we zwijgen. Als Graafland Chalcedon verwijt te diep doorgedrongen te zijn in het mysterie, zeg ik dat Graafland dit doet als hij spreekt over de puberteit van Jezus. Want daarover zwijgt de Schrift.”
Verschoven
Als ds. Moerkerken het proefschrift van dr. Graafland uit 1961 naast diens jongste publicatie legt, constateert hij dat de emeritus hoogleraar erg veranderd is. „In zijn dissertatie achtte hij Calvijn min of meer het einde van alle tegenspraak. In de loop van de afgelopen veertig jaar is dat behoorlijk verschoven. In zijn nieuwste boek oefent hij ettelijke malen kritiek uit op Calvijn, ook op de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die heel sterk Calvijns stempel draagt. In zijn dissertatie bekritiseert hij het scholastieke denken van de Nadere Reformatie. Maar je vraagt jezelf af: Wanneer houdt de kritiek nu eens halt?”
Over het nieuwste boek van prof. dr. C. Graafland volgt donderdag een interview met prof. dr. J. W. Maris.