G. F. Kennan als christelijk denker
Wereldwijd hebben kranten de afgelopen week aandacht besteed aan de dood van George Frost Kennan (1904-2005). Deze Amerikaanse diplomaat en historicus is de naamgever van de zogenaamde indammingspolitiek van de Verenigde Staten. De boodschap van zijn ”Long Telegram”, dat hij in 1946 als ambassadeur in Moskou schreef, was dat uitbreiding van de Sovjet-Unie moest worden tegengehouden.
Nergens is echter, voorzover op internet valt na te gaan, aandacht gegeven aan Kennans christelijke visie op de wereldpolitiek. Toch bestaan er twee documenten die blijk geven van zijn doordenking hiervan.
In mei 1959 schreef de presbyteriaan Kennan een artikel over buitenlandse politiek en het christelijk geweten (”Foreign Policy and Christian Conscience”) in The Atlantic Monthly. Hij was toen al hoogleraar aan Princeton University.
Kennan betoogt dat christenen vooral moeten nadenken over de middelen in de politiek, meer dan over de doelen. Het gebeurt immers „vrijwel nooit” dat overheidsbeleid het beoogde effect sorteert.
Christelijke politici moeten zich vooral verzetten tegen „ontstellende wreedheid.” Regimes zoals van Hitler en Stalin dwarsbomen de „voortgang van de christelijke zaak”, aldus Kennan. „Alles wat hun verspreiding en overwinning op wereldschaal voorkomt, lijkt mij dienstbaar aan het christendom.”
Zeer opvallend is Kennans relativering van de soevereine staat. Dat de mensheid zich opdeelt in politieke families noemt hij een „ongerijmdheid”, die „nergens in Christus’ onderwijs is voorgesteld.” Het christelijk denken over buitenlandse politiek is daarom eigenlijk onmogelijk voordat we ons bevrijden van dit „onbeperkte egoïsme van de soevereine nationale staat.” We moeten een „hoger belang” vinden.
Kennan heeft tevens moeite met oorlogvoering, ook al zegt hij keer op keer dat er soms voor het „minste van twee kwaden” moet worden gekozen. Voor het oorlogsvraagstuk hebben christenen nooit een „volledig bevredigend antwoord geboden”, stelt hij. Uit andere bronnen blijkt dat Kennan zich nooit heeft kunnen vinden in de militaire vorm van indamming van het communisme in Korea en Vietnam, hoewel hij daarvoor wel vaak als „strateeg” wordt aangewezen.
De Amerikaanse historicus ziet ook niet hoe atoomwapens „met het christelijk geweten kunnen worden verzoend.” Drieëntwintig jaar later, in april 1982, werkt hij dat in het tijdschrift Theology Today verder uit. In ”A Christian’s view of the Arms Race” stelt hij dat het de aard van kernwapens is een massale slachting onder onschuldige burgers aan te richten, wat tegen het internationale oorlogsrecht is. Ook wijst hij het gebruik van kernwapens ter afschrikking af, omdat het dreigen met iets zondigs zelf ook al zondig is.
Als je bij Kennans dood, opnieuw 23 jaar later, terugkijkt op zijn beide artikelen, valt de sterke eenheid op. In beide beschouwingen vertrekt hij vanuit de ethiek. Door dat uitgangspunt heeft Kennan al bij voorbaat een veel kritischer standpunt dan andere calvinisten die bijvoorbeeld denken vanuit scheppingsstructuren. Dit verklaart ook waarom veel christenen in Amerika en Europa wel hebben gekozen voor het afschrikkingseffect van kernwapens.
De regering-Bush zal wellicht van Kennan overnemen dat de „ontstellende wreedheid” van Hitler, Stalin en Saddam moet worden ingedamd. Het is onmiskenbaar dat hier zijn historische betekenis ligt. Maar zijn motivatie daarvoor is beslist verrassend.