Gods wijsheid
De verst gevorderden in de genade bezitten slechts een mensenverstand en blijken door Goddelijke ontdekking een groot beest voor God te zijn (Psalm 73:22). Met welk een gevoel en aandoening horen wij Agur hiervan spreken in Spreuken 30:2. Daar horen wij die wijze en van God geleerde hartentaal: „Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, ik heb geen mensenverstand en ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend.”Daarom, als de Heere zo uitvoerig heeft gesproken van het verbond der genade, voegt Hij daarbij: „Want Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten en Mijn wegen zijn niet uw wegen.” Aldus handelt de Heere om Zijn onveranderlijke trouw tegenover Zijn volk te tonen. Want, indien het altijd voorspoedig ging en hun weg te allen tijde door het licht van de Heere beschenen werd, zouden zij zich niet zo verwonderen over de uitkomst van hun veelal moeitevolle wegen en over Gods trouw en goedertierenheid, daar God gezegd heeft: „Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.”
Daarom, hoe meer het ons gegeven mag worden de handelingen van de Heere met Zijn volk na te speuren, zo veel te meer zullen wij daarin Zijn onnaspeurlijke wijsheid en Zijn onveranderlijke trouw gewaar worden. De wegen die de Heere hier op aarde met Zijn kinderen houdt, zijn diep verborgen, opdat zij meer tot de ontdekking komen van de verborgen verdorvenheden die in hun hart zijn overgebleven.
Jacobus Koelman, predikant te Sluis (De droeve toestand van Nederlands kerk, 1680)