Strijd
De gelovigen hebben een vreselijke verderver als tegenpartij. Die strijdt tegen hen met een onverzoenlijke haat. Hij is rondom ons als een briesende leeuw. Hij liegt om te bedriegen. Hij vleit om ons te beschadigen. Hij belooft het goede, om het kwade en de dood toe te brengen. Hij doet dit samen met de wereld als zijn trawant.De wereld is met niet minder haat bezig tegen Gods kinderen. De onderdanen van de vorst der duisternis bespringen hen met wapenen van laster en vervolging aan de ene kant en aan de andere kant met liefelijke aanprijzingen van de zonden waarvan zijzelf voorbeelden zijn. Zo willen zij een christen in hun netten verwarren. Zo werd Lot verlokt tot bloedschande door de wijn en David door de schoonheid van Bathseba. O, de zonden. Ze loeren op de weg, overdekt met groene bladeren van begeerlijkheden, die de ogen verblinden maar de ziel verderven.
Echter, de meeste kracht heeft de vijand van het menselijk geslacht, omdat ons eigen vlees met hem samenspant en onze ziel steeds tracht over te geven aan de satan. Hij is als een verlokkende Delila die in onze schoot slaapt. Die is veel gevaarlijker, want zij zoekt ons verderf om ons aan de Filistijnen over te leveren. Tegen deze grote menigte van vijanden moet een christen strijden, om straks met Paulus te mogen zeggen: „Ik heb de goede strijd gestreden”, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus.
Cornelius Walingius, predikant te Twisk (Keur van Bijbelstoffen, 1728)