Meditatie: Verborgenheden geopenbaard
„Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is.”
Romeinen 11:25a
Paulus heeft niet gewild dat deze verborgenheid, wat de zaak op zichzelf betreft, de Romeinen onbekend zou zijn.
De verborgenheden van de heidenen plachten verzwegen te worden. Het beeld van Horus of Harpocrates werd daarom geschilderd met de vinger op de mond. En waren er sommigen aan wie de heidense priesters daarvan nu en dan iets meedeelden, dan was het onder vele bepalingen en het geschiedde slechts aan hen die lang beproefd, of die ten minste plechtig waren ingewijd. Maar de aard van de verborgenheden van God is dat zij geopenbaard moeten worden. Jezus sprak tot Zijn discipelen: „Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt dat in het licht en hetgeen gij gehoord hebt in het oor, predikt dat op de daken” (Mattheüs 10:27). Paulus heeft ook daarom hetgeen hem door de Geest geopenbaard was van de verborgenheid van de laatste tijden, voor de Romeinen niet willen verbergen. Hij zegt met ronde woorden: „Ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij…”
In het algemeen hield hij niets achter, maar verkondigde aan de gemeenten de ganse raad van God. In het bijzonder moesten ook de Romeinen, die uit de heidenen waren, hiervan niet onkundig zijn. Hij heeft hun aandacht hiermee willen opwekken, om de waarheid ervan te erkennen, ofschoon zij de hoedanigheid van de voorspelde zaken niet ten volle konden bevatten.
Petrus Curtenius,
predikant te Amsterdam
(”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766)