Conflict Israël niet in de eerste plaats religieus
Het conflict tussen Israël en de Palestijnen is vooral een nationalistisch conflict. Aan beide kanten gebruiken groepen wel religieuze termen om hun houding te verdedigen, maar ten diepste gaat het over land en eigen grondgebied, stelt prof. dr. Annelies Moors.
De Palestijns-Israëlische kwestie wordt nogal eens gezien als een religieus conflict, met aan de ene kant ”de Joden” en aan de andere kant ”de Palestijnen”, waarbij vooral aan moslims wordt gedacht. Maar de zaak zit ingewikkelder in elkaar. Niet alle Joden steunen de staat Israël, en niet alle Palestijnen zijn moslim. En zowel onder Joodse Israëliërs als onder Palestijnen is er een veelheid van opvattingen over de relatie tussen religie en staat.
Laten we beginnen met Israël. Het idee dat het voor Joden wereldwijd nodig was om een eigen territorium te hebben, kwam op tegen het einde van de negentiende eeuw in Centraal- en Oost-Europa als reactie op het christelijke antisemitisme, dat steeds gewelddadiger vormen aannam. Dit politieke zionisme was vooral een Europese etnisch-nationalistische beweging, die zich aanvankelijk niet uitsluitend op Palestina als vestigingsplaats richtte, maar ook andere mogelijkheden, zoals Argentinië, overwoog. Ook nadat de immigratie naar Palestina op gang kwam (waarbij vanaf de jaren dertig het groeiende antisemitisme in Duitsland een belangrijke rol speelde) steunden lang niet alle Joodse gemeenschappen deze beweging. Bepaalde ultraorthodoxe groepen wezen het gedachtegoed juist op religieuze gronden af.
Aard
Het probleem voor de zionistische beweging was dat Palestina geen ”land zonder volk voor een volk zonder land” was, maar reeds bewoond werd door een substantiële Palestijns-Arabische bevolking (van zowel moslims als christenen). In 1947/48 werd dit probleem grotendeels uit de wereld geholpen doordat de meerderheid van deze Palestijnse Arabieren werd verdreven uit het gebied waar de staat Israël werd gevestigd. Alle VN-resoluties ten spijt is hun niet toegestaan naar hun huizen terug te keren. Deze weigering komt voort uit de specifieke aard van de staat Israël, die niet het land is van zijn ingezetenen of van staatsburgers, maar van alle Joden ter wereld. De Wet op de terugkeer en het staatsburgerschap geeft hun allen (en hun alleen) het recht zich in Israël te vestigen. Land, onteigend van Palestijnen, valt deels onder het beheer van het Joods Nationaal Fonds en wordt daarmee ook voor Palestijnse Israëliërs ontoegankelijk.
De Israëlische wetenschapper Oren Yiftachel noemt Israël dan ook een ”etnocratie”, een land met de kenmerken van een democratie maar zonder gelijke burgerrechten. Ook al botsen seculiere interpretaties -die het Joodszijn vooral in etnische en culturele termen definiëren- met orthodoxe opvattingen -die beide als onlosmakelijk met elkaar verbonden zien-, het effect voor de Palestijnse bevolking is hetzelfde: uitsluiting en tweederangs burgerrechten.
Het Palestijns nationalisme van de jaren vijftig en zestig was vooral verbonden met en een reactie op verschillende vormen van postkoloniaal Arabisch nationalisme. Vooral na de oorlog van 1967, die duidelijk maakte dat de Palestijnen weinig te verwachten hadden van de Arabische staten, groeide de aanhang van de Palestijnse verzetsgroepen, verenigd onder de paraplu van de PLO. Deze PLO was bij uitstek een seculiere beweging. Voordat de PLO een tweestatenoplossing aanvaardde, was haar belangrijkste doelstelling de vestiging van een democratische en seculiere staat voor moslims, Joden en christenen in historisch Palestina.
Tegen het einde van de jaren zeventig neemt zowel onder Israëliërs als onder Palestijnen de relatie tussen politiek en religie een andere vorm aan. In Israël verliest de Arbeiderspartij de verkiezingen en komt Likud aan de macht, hetgeen een enorme steun betekent voor de rechts-religieuze nederzettingenbeweging van het ”Blok der Getrouwen”. Terwijl al eerder de Arbeiderspartij de vestiging van nederzettingen op Palestijns land rondom Jeruzalem en in de Jordaanvallei steunde, kregen onder de Likud-regering fanatieke orthodoxe kolonisten, die de hele Westoever als onvervreemdbaar deel van het Land van Israël zien, de vrije hand om zich ook in de meest dichtbevolkte gebieden van de Westelijke Jordaanoever te vestigen. Ook na de Oslo-akkoorden zijn de nederzettingen (en het daarbij horende wegennet) in snel tempo uitgebreid.
Rol religie
Ook aan Palestijnse kant is er een toenemende invloed van religieus-politieke bewegingen. Terwijl Israël in de jaren zeventig en tachtig keihard optrad tegen aan de PLO verwante groepen, kregen de Moslimbroeders een aanzienlijke speelruimte. Die hielden zich namelijk afzijdig van het verzet tegen de bezetting, wilden eerst het islamitisch bewustzijn van de bevolking versterken en richtten zich vooral op het bestrijden van het secularisme van de PLO. Eind jaren tachtig, kort na het begin van de eerste intifada, wanneer Hamas op het toneel verschijnt, wordt de islamistische beweging een belangrijke actor in de bezette gebieden. Hamas komt weliswaar voort uit de Moslimbroederschap, maar is duidelijk een nieuwe beweging die het verzet tegen de Israëlische bezetting centraal stelt. Onder de bevolking wint zij niet zozeer aan legitimiteit door haar islamistische agenda, maar vooral door haar radicale nationalistische positie, haar kritiek op de compromissen die Arafat voortdurend sluit, en door het opzetten van basisvoorzieningen waar anderen dat niet doen.
Kortom, religie speelt een rol in het conflict, maar op een andere manier dan vaak wordt aangenomen. Sommige groepen gebruiken inderdaad religieuze termen om hun posities en stellingnames te legitimeren. Maar tegelijkertijd is het duidelijk dat het hier in de eerste plaats gaat om de botsing tussen twee nationalistische bewegingen, waarbij de wet van de sterkste geldt en waarbij een politiek van voldongen feiten heeft geleid tot de situatie waarin we ons nu bevinden.
De auteur is hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam vanwege het International Institute for the Study of Islam in the Modern World (ISIM).