Ds. W.A. Capellen over onze gebedshouding in de kerk: „Is het geen verlies dat niemand meer knielt?”
Wekelijkse blik op de kerkelijke bladen en blogs, aangevuld met citaten uit de kerkelijke wereld.
„In onze gebedshouding dient tot uiting te komen dat we beseffen dat God groot en heilig is. Maar wat is dan een passende houding in de kerk?
Als ik de Bijbel lees, lees ik dat er knielend gebeden wordt. Daniel doet dat in zijn binnenkamer (Dan. 6:11). Paulus met de ouderlingen te Efeze (Hand. 20:36). Salomo in een eredienst (1 Kon. 8:22,54). Mozes maakt zich als ‘voorganger’ in de confrontatie met de zonde van de Israëlieten, in hun bijzijn, klein door zich plat op de grond te werpen (Deut. 9:18,25). Dominee Ezra doet precies hetzelfde (Ezr. 10:1).
Er wordt echter ook staand gebeden. We lezen verschillende keren dat heel de gemeenschap van Israël bij de tent van de samenkomst staat voor Gods aangezicht (Lev. 9:5, 1 Kron. 23:30, Neh. 9:2,4). De tollenaar en de farizeeër staan in de tempel voor Gods aangezicht om te bidden (Luk. 18:11,13).
Al staande kunnen ogen en handen omhoog worden gericht. Als de priesters bij het reukofferaltaar staan en de wierook omhoogkringelt, het gebed omhoogstijgt tot voor Gods troon, heft de priester zijn handen op zoals in Psalm 141:2. Als Salomo de eerste tempel inwijdt, breidt hij zijn handen ook uit naar de hemel (2 Kron. 6:13). Ook Paulus kent dit gebaar (1 Tim. 2: 8).
Al deze verschillende gebedshoudingen drukken iets uit: verwachting van God, besef van eigen schuld en kleinheid, vreugde om tot God te naderen, bereidheid om in Zijn dienst te staan.
Als wij bidden tijdens de eredienst sluiten wij de ogen en vouwen we de handen. Bijna iedereen blijft zitten. Sommigen staan. Knielen doet, als ik me niet vergis, niemand meer. Maar is dat geen verlies? Zijn de knielbanken met de Reformatie niet te makkelijk uit de kerkgebouwen verdwenen? In Israël waren gesloten ogen en gevouwen handen het beeld van luiheid (Spr. 6:10; 24: 33 en Pred. 4:5). Onder ons is het een symbool waarin tot uitdrukking komt dat we ons in ons spreken tot en met God willen concentreren op Hem en niet afgeleid willen worden (gesloten ogen) en dat we al het werk loslaten (gevouwen handen). Ds. A.Th. van Olst heeft in zijn boekje “Bidden kun je leren” erop gewezen dat dit gebruik waarschijnlijk in de middeleeuwen is ontstaan. Te denken valt aan een soldaat die was overwonnen. Hij gaf zich gewonnen door neer te knielen en de handen te vouwen. Of, wat ook mogelijk is, een ridder vouwde zijn handen in die van zijn heer en gaf daarmee te kennen dat hij zich toevertrouwde aan zijn heer. Hij zei ermee: Ik behoor u toe. Is het geen mooie gedachte om dit beeld toe te passen op onze gebeden? Het kan ons opscherpen zodat we nóg duidelijker doorhebben wat we doen als we bidden: we treden Gods troonzaal binnen en mogen in vertrouwen tot de grote Koning naderen. Bidden is God ontmoeten. Dankzij Jezus.
In het huis van gebed wordt er tijdens de dienst driemaal gebeden. Minstens. De psalmen die we zingen vormen vaak ook een gebed waarin we tot God smeken en roepen, Hem loven en aanbidden. Tijdens de dienst kan er stilletjes in de bank een gebed omhoog worden gezonden. Voor onszelf en een ander. In ieder geval: de gebeden in Gods bedehuis willen brandstof geven voor onze gebeden doordeweeks. Want „het gebed is de hoogste activiteit van een christen (M. Lloyd-Jones).””
Ds. W.A. Capellen, predikant van de christelijke gereformeerde kerk Urk-Maranatha, gaat in De Wekker in op „de gebeden in de kerk, het huis van gebed.”