Hoe schrijf je over een mogelijke kernoorlog?
Vijfentachtig jaar geleden, in 1939, schreef de Hongaarse natuurkundige Leó Szilárd een brief, medeondertekend door zijn veel bekendere collega Albert Einstein. In de brief riepen ze de Amerikaanse president Roosevelt op om een atoombom te ontwikkelen, ingegeven door de vrees dat nazi-Duitsland eerder zo’n bom zou hebben.
De Verenigde Staten startten daarna daadwerkelijk hun wapenproject. Zes jaar later vielen de eerste atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki, wat het einde van de Tweede Wereldoorlog inluidde. De brief van Szilárd en Einstein wordt in september geveild en zal naar verwachting miljoenen opbrengen.
De wetenschappers konden niet bevroeden dat ze met hun schrijven aan het begin stonden van een krankzinnige wapenwedloop. Op het hoogtepunt daarvan, in de jaren 80, was de wereldwijde voorraad kernkoppen gestegen tot het absurde aantal van 70.000. Anno 2024 liggen er naar schatting nog zo’n 12.000 in wapendepots of staan gereed voor gebruik in tal van lanceerinstallaties. Niet alleen in de VS, maar ook in Rusland, Noord-Korea, China, Israël en Pakistan.
De dreiging die daarvan uitgaat, is een terugkerend onderwerp van gesprek, boeken, films. Zeker nu de geopolitieke spanningen oplopen en landen als Rusland en Iran in oorlog zijn of zich met oorlogen bemoeien, neemt de speculatie toe over de inzet van nucleaire wapens. En met de speculatie groeit ook de angst.
„Al te gemakkelijk kunnen journalisten angstgevoelens onder lezers aanwakkeren”
Die angst is niet ongegrond als het gaat over de allesvernietigende kracht van kernwapens en de desastreuze uitkomst van een eventuele kernoorlog. In haar recent verschenen en internationaal geprezen boek ”Kernoorlog. Het scenario” schetst de Amerikaanse auteur Annie Jacobsen wat er gebeurt als een van de kernmachten werkelijk een nucleaire aanval uitvoert. Jacobsen schreef haar boek op basis van officiële documenten en gesprekken met talloze hooggeplaatste experts uit de VS.
Wat volgt is een angstaanjagend en gruwelijk realistisch scenario, waarin ze van minuut tot minuut heel feitelijk beschrijft hoe zo’n aanval eruitziet en wat de gevolgen zijn. Een veelgehoord argument vóór kernwapens is de afschrikwekkende werking die ervan uitgaat. Die zou ervoor zorgen dat landen ze niet inzetten. Maar Jacobsens boek toont aan dat bij een aanval de ene kernmacht wel op de andere móét reageren, wat onomkeerbaar uitmondt in een totale kernoorlog. Daarbij houdt de wereld zoals we die kennen op te bestaan. In een tijdsbestek van 72 minuten.
Hoeveel aandacht moet je als krant besteden aan zo’n boek, aan de onmiskenbaar toegenomen nucleaire dreiging, aan allerlei rampscenario’s? Al te gemakkelijk kunnen journalisten angstgevoelens onder lezers aanwakkeren met paniekerige wat-als-verhalen. Voor een christenjournalist is het verleidelijk om de link te leggen tussen kernoorlog en apocalyps. Maar dat is niet zijn taak. Een journalist beschrijft zorgvuldig, feitelijk en nuchter wat er in de wereld gebeurt. Hij mag ontwikkelingen signaleren, de vinger leggen bij bijvoorbeeld het destructieve karakter van wapentuig of de miljardenuitgaven aan kernwapens. Een journalist stelt vragen en duidt gebeurtenissen, maar is geen eindtijdprofeet.
Bovendien schetst de Bijbel een ánder scenario dan Jacobsen doet, namelijk dat God alle dingen in Zijn hand heeft. Johannes zag dat, en tekent het op in Openbaring 4: „…en een regenboog was rondom de troon.” Dat sluit een kernoorlog niet uit, maar is wel het beste medicijn tegen de angst ervoor.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.