Term ”accoord van kerkelijke gemeenschap” niet per se bezwaarlijk
Als de uitdrukking ”accoord van kerkelijke gemeenschap” mede inhoudt dat de orde in de kerk moet beantwoorden aan de absolute grondwet, Gods Woord en de belijdenis, dan hoeft daar geen bezwaar tegen te zijn.
Uit het artikel ”Term ”accoord van kerkelijke gemeenschap” tast karakter belijdenis aan” van J.M. Vermeulen (RD 11-6) blijkt dat hij bezwaar heeft tegen het gebruik van de term ”accoord van kerkelijke gemeenschap”. Die term doet volgens hem denken aan een menselijke overeenkomst die met onderhandelen of meerderheid van stemmen tot stand is gekomen.
Vraagteken
Als zo’n uitdrukking op zichzelf wordt beschouwd, kan ze inderdaad tot die gedachte leiden. Als die gedachte de kerk binnensluipt en betrokken wordt op de kernwaarheden van Gods Woord en de belijdenis, dan gaat de kerk sporen van een vereniging of organisatie vertonen, waarin de meerderheid beslist over wat de leer is en hoe die in de praktijk van vandaag moet worden uitgelegd en toegepast. Graag geef ik Vermeulen toe dat dit ernstige gevolgen kan hebben.
Als hij echter in het algemeen stelt dat het gebruik van deze uitdrukking ertoe leidt dat het karakter van de belijdenis wordt aangetast en het burgerlijke of civiele recht over het kerkrecht gaat heersen, dan zet ik daar toch een vraagteken bij. Zeker waar hij stelt dat bij de vereniging van 1907 het toen nieuwgevormde kerkgenootschap van de Gereformeerde Gemeenten niet de belijdenis, niet het geloof, maar de kerkorde en het juridisch instituut als basis en grondwet kreeg. De eenheid ligt dan in de organisatie en de kerk mist, zij het onbedoeld, Gods Woord en de belijdenis als richtsnoer.
Orde in de kerk
Ik denk dat de mannen van het eerste uur fel tegen deze gedachte geprotesteerd zouden hebben. Er was bij de vereniging van 1907 geen verschil van mening over het absolute gezag van de Heilige Schrift en over het daarvan afgeleide gezag van de belijdenisgeschriften. Het was juist op deze grondslag dat de ledeboerianen en kruisgezinden elkaar vonden. Maar men was zich er ook terdege van bewust dat er voor het kerkelijk samenleven regels nodig waren. Regels om de goede orde in de kerk te bevorderen. Aan die goede orde ontbrak het toen nogal.
Die regels waren er wel. De Dordtse Kerkorde (DKO) van 1618/1619 geeft duidelijke regels voor de orde in de kerk en heeft niet voor niets tot 1816 gediend als algemene leidraad voor het kerkelijk leven, totdat koning Willem I op de proppen kwam met het Algemeen Reglement. De kerken van de Afscheiding aanvaardden echter meestal weer de oude DKO als regel voor het kerkelijk samenleven.
Dat de Dordtse Kerkorde praktische uitleg geeft van alleen de kerkregering en niet van het geloof, staat niet ter discussie. Maar daarmee wordt toch niet tekortgedaan aan de absolute grondwet van de kerk: Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid? Laat staan dat door veranderingen in de DKO die grondwet inhoudelijk zou worden veranderd. Als ik Vermeulen goed begrijp, dan is dat volgens hem wel het geval.
Primaire bron
Niet alleen bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (2021) zijn het ”accoord” en de DKO gehandhaafd, maar ook in de Gereformeerde Gemeenten is dat het geval. Daar is door de generale synode in 2019 de DKO met enige wijzigingen opnieuw vastgesteld. Daarbij zijn mijns inziens geen wijzigingen aangebracht die tot een veranderde visie op de leer zouden wijzen. Integendeel. De aanpassingen werden nodig geacht om te bereiken dat de kerkordelijke regels en de kerkordelijke praktijk met elkaar in overeenstemming zouden blijven.
Uitgangspunt bleef en blijft dat de kerkorde in overeenstemming moet zijn met Gods Woord. Dat is de primaire bron voor het kerkrecht. Ook moet de kerkorde in overeenstemming zijn met de Drie Formulieren van Enigheid. Daar bestond ook in 1907 geen misverstand of meningsverschil over.
Doorgaande actualisatie
Dat kerken die de grondwet inhoudelijk veranderen, strikt historisch gezien niet meer voluit gereformeerd zijn en voor doorgaande actualisatie openstaan, is helaas in verschillende kerkverbanden vandaag de werkelijkheid. Daar waar, als een voorbeeld, in de DKO is opgenomen dat een huwelijk door de kerk wordt beschouwd als een voor de burgerlijke overheid op Bijbelse gronden gesloten huwelijk tussen één man en één vrouw, overeenkomstig Gods Woord, is dat gedaan om de kerkorde juist nog meer te laten beantwoorden aan de grondwet: Gods Woord en de belijdenis. Als we de uitdrukking ”accoord van kerkelijke gemeenschap” zo lezen, hoeft er geen bezwaar tegen te zijn.
De auteur is emeritus predikant in de Gereformeerde Gemeenten.