Triomf van het alledaagse
Titel:
”William en de wereld. Hoe Shakespeare Shakespeare werd”
Auteur: Stephen Greenblatt
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2004
ISBN 90 234 1307 5
Pagina’s: 414
Prijs: € 29,90. Het genie van Shakespeare laat zich slechts bij benadering beschrijven. Toch slaagt de Amerikaanse hoogleraar Stephen Greenblatt erin om aan de hand van toneelstukken te laten zien hoe Shakespeare alles wat zich in zijn leven voordeed wist om te zetten in kunst en verbeelding. Van een ongelukkig huwelijksleven tot de liederlijkheid van de taveerne.
Er zullen biografieën over Shakespeare geschreven worden zolang Shakespeare wordt gelezen. Maar waarom zouden we Shakespeare überhaupt nog lezen? Volgens Samuel Johnson is het antwoord eenvoudig: omdat we er plezier aan beleven. Een boek dat slechts gelezen wordt omdat het moet, heeft weinig kans de eeuwen te overleven. In het beroemde voorwoord op zijn Shakespeare-uitgave van 1765 -Shakespeare is dan al anderhalve eeuw dood- schrijft Johnson: „Nothing can please many, and please long, but just representations of general nature.” Voor Johnson is Shakespeare bij uitstek de dichter der natuur, de dichter die zijn lezers een betrouwbare spiegel van het leven voorhoudt. „In the writings of other poets a character is too often an individual: in those of Shakespeare it is commonly a species.” De dialogen rijzen als vanzelf uit de wisselwerking van karakters en situaties omhoog, alsof het toneel het gewone leven betrof.
Koningen en boerenkinkels
Johnsons voorwoord komt weer in de herinnering bij het lezen van Stephen Greenblatts ”William en de wereld. Hoe Shakespeare Shakespeare werd”. Greenblatt heeft als hoogleraar aan de universiteit van Harvard een leven lang met Shakespeare verkeerd en dat heeft een rijk boek opgeleverd.
”William en de wereld” is eigenlijk geen echte biografie. Het is eerder een literaire zoektocht naar het genie dat Shakespeare was. In zijn voorwoord geeft Greenblatt in een paar trefzekere zinnen weer waaruit het geniale van Shakespeare blijkt: „Zijn stukken spreken de erudiet en de analfabeet aan, de mondaine stadsmens en iemand die voor het eerst naar de schouwburg gaat. Hij laat zijn publiek lachen en huiveren, van politiek maakt hij poëzie, en hij vermengt onbekommerd vulgaire grollen met filosofische fijnzinnigheid. Hij dringt evenzeer trefzeker door in de intieme levens van koningen als die van bedelaars; het ene moment is het alsof hij rechten heeft gestudeerd, het volgende theologie, en weer een ander de klassieken; daarbij bootst hij moeiteloos het accent van boerenkinkels na en geniet hij van bakerpraatjes.”
Op zoek naar een verklaring houdt Greenblatt de schaarse gegevens over Shakespeares leven tegen het licht van zijn Umwelt en zijn toneelstukken. Speculaties kunnen natuurlijk niet uitblijven, maar ze bewegen zich immer tussen een fascinerend portret van het rijke Elizabethaanse leven en Greenblatts magistrale ”close reading” van de toneelteksten. In deze ruimte weet Greenblatt de speculatie te transformeren tot waarschijnlijkheid. Zelfs daar waar Greenblatts reconstructies eerder vraagtekens oproepen dan wegnemen, blijft de lezer hem dankbaar voor het scheppen van een mogelijke ruimte waarbinnen bepaalde toneelteksten zouden kunnen zijn ontstaan.
Merchant of Venice
Een goed voorbeeld van Greenblatts werkwijze in het verbinden van de toneelteksten met Shakespeares wereld is zijn analyse van ”The Merchant of Venice”. De koopman in kwestie is Antonio, die aan het begin van het toneelstuk wacht op de terugkeer van zijn handelsvloot. Zijn jonge vriend Bassanio vraagt hem om een lening, omdat hij geld nodig heeft om naar de hand van de rijke Portia te kunnen dingen. Antonio, zelf zonder geld totdat zijn schepen zullen terugkeren, zegt Bassanio het geld toe en vraagt op zijn beurt het toegezegde bedrag te leen van de joodse geldhandelaar Shylock. Beide mannen verachten elkaar: Shylock Antonio vanwege zijn generositeit, Antonio Shylock vanwege het vragen van woekerrente. Shylock bedingt als borg één pond van Antonio’s vlees indien deze hem het geld niet binnen drie maanden terugbetaalt.
De haat die Shylock tegen christenen koestert wordt nog erger als zijn dochter Jessica er met een vriend van Bassanio vandoor gaat. Bassanio zelf slaagt erin de beeldschone Portia voor zich te winnen. Maar de vreugde wordt spoedig onderbroken door het nieuws dat Antonio’s handelsvloot schipbreuk heeft geleden en dat Shylock Antonio voor de rechtbank van Venetië heeft gedaagd om zijn borg van een pond vlees op te eisen. Portia besluit zich als advocaat te vermommen en voert tijdens de rechtszitting een ingenieus pleidooi tegen Shylock door er op te wijzen dat de borg wel een pond vlees noemt maar geen enkele druppel bloed. Shylock wordt veroordeeld: hij moet de helft van zijn vermogen aan Antonio geven en wordt gedwongen een christen te worden.
De plot van ”The Merchant of Venice” was niet origineel. Shakespeare ontleende het onbekommerd aan een Italiaans verhaal over een joodse woekeraar van een zekere Ser Giovanni, hoewel hij niet schroomde om allerlei veranderingen aan te brengen en elementen toe te voegen om de dramatische intensiteit van het stuk te verhogen. De kans dat Shakespeare ooit een jood in levenden lijve heeft ontmoet, is gering. In 1291 werden tijdens het bewind van koning Edward I alle joden uit Engeland verbannen en voor Shakespeares tijdgenoten bestonden joden vooral in de kwaadaardige legendes die over hen de ronde deden: joden waren onmetelijk rijk, ze vergiftigden waterbronnen en waren verantwoordelijk voor de verspreiding van de pest. Joden slachtten kinderen van christenen en joodse mannen menstrueerden. In Shakespeares toneelstukken is het woord ”jood” vaak synoniem voor hebzuchtig, koppig en pervers.
In het begin van de jaren negentig van de zestiende eeuw werkte Shakespeare met enkele andere toneelschrijvers aan het toneelstuk ”Sir Thomas More”, dat nimmer werd gepubliceerd maar waarvan het manuscript bewaard is gebleven, met enkele passages in Shakespeares handschrift. In een van die passages figureert More als sheriff van Londen die al zijn overredingskracht in de strijd werpt om relschoppers tegen vreemdelingen (!) het hoofd te bieden:
Stel, u ziet de ongelukkige vreemden,
Hun peuters op de rug, hun schamele plunje,
Sjokkend naar kust en haven voor transport.
Zonder zelf ooit getuige te zijn geweest van een collectieve uitzetting weet Shakespeare in enkele regels de rampzalige consequenties van vreemdelingenhaat tastbaar te maken. Zijn vermogen „om zich zelfs in verachte en ontaarde mensen in te leven” moet hem ervan hebben weerhouden van Shylock een kopie van Barabas te maken.
Weliswaar wordt in ”The Merchant of Venice” op uitgebreide schaal de spot gedreven met joden en wordt Shylock geportretteerd als schurk, toch weet Shakespeare in deze schurk „een zekere muziek te ontwaren - de klank van een innerlijke betekenis vol psychologische spanning, een ziel in nood.”
Samenzwering
Shakespeare moet ”The Merchant of Venice” ergens tussen 1594 en 1598 hebben geschreven. Gedurende de jaren negentig werd Londen beheerst door politieke spanningen. De Armada van 1588 hield de vrees voor een invasie levend en er deden voortduren geruchten de ronde over complotten om koningin Elizabeth te vermoorden.
Op jacht naar mogelijke samenzweerders liet de ambitieuze graaf van Essex, een gunsteling van Elizabeth, op 21 januari 1594 de uit Portugal afkomstige Roderigo Lopez arresteren op beschuldiging van samenzwering met de koning van Spanje. Lopez was de lijfarts van Elizabeth en ondanks het feit dat de koningin het aanvankelijk voor hem opnam, wist Essex op 28 februari zijn veroordeling te bewerkstelligen wegens vermeende deelname aan een complot om de koningin te vergiftigen.
Hoewel het om een katholieke samenzwering zou gaan, was Lopez zelf niet katholiek. Hij was een gewezen jood die zich tot het protestantse geloof had bekeerd. Volgens de aanklager was deze bekering slechts schijn. Lopez was „een meinedige, moordzuchtige verrader en een joodse arts, slechter dan Judas zelf (…).” Uiteindelijk werd Lopez op 7 juni onder grote belangstelling terechtgesteld.
Het is zeker niet ondenkbaar dat Shakespeare de geruchtmakende terechtstelling van Lopez heeft bijgewoond. Volgens William Camden, de beroemde Elizabethaanse geschiedschrijver, verklaarde Lopez op het schavot dat „hij van de koningin niet minder hield dan van Jezus Christus.” Omdat dit getuigenis afkomstig was van een jood leidde het bij het publiek tot grote hilariteit. Als Shakespeare bij de executie aanwezig is geweest -of misschien heeft hij er later over gehoord of gelezen- moet dit lugubere moment hem hebben aangegrepen: de openlijke belijdenis van trouw aan Jezus Christus en de koningin, uitgesproken door een stervende, wordt door het publiek opgevat als hypocriete dubbelzinnigheid - bij uitstek het handelsmerk van de gevreesde jezuïeten! Omdat Lopez als jood niet van Christus hield, hield hij dus ook niet van de koningin en had hij haar willen aandoen wat de joden Christus hadden aangedaan.
Rauwe hilariteit
Het was kort na deze gebeurtenis dat Shakespeare ”The Merchant of Venice” schreef. De rauwe hilariteit die Shakespeare zich wellicht herinnerde van de terechtstelling van Lopez is er ruimschoots aanwezig. Als het duivelse plan van Shylock tijdens de rechtszitting uitloopt op zijn eigen veroordeling, roept Gratiano, een van Antonio’s vrienden: „Smeek hem of je jezelf niet mag verhangen. (…) Ja, voor een gratis strop!”
Een komedie wil natuurlijk gelach opwekken. Maar de spot die Shylock ten deel valt -Greenblatt geeft daar veel voorbeelden van- is te pijnlijk en te grof om er onbekommerd om te kunnen lachen. Blijkbaar wilde Shakespeare zijn publiek met rafelige gevoelens achterlaten. En het gelach is des te pijnlijker, omdat Shakespeare op ongenaakbare wijze Shylocks innerlijke leven weet bloot te leggen.
Als Shylocks dochter Jessica er met Lorenzo vandoor gaat en en passant kostbare juwelen meeneemt, roept de jood vertwijfeld uit: „Vertrokken met mijn diamant. Heeft me in Frankfurt tweeduizend dukaten gekost.” Even later hoort Shylock dat Jessica in Genua is gesignaleerd, waar ze een van zijn ringen heeft geruild voor een aap. Zijn reactie is beklemmend: „Het was mijn turkooizen, ik had hem van Leah toen we nog niet waren getrouwd: ik zou hem nog niet hebben gegeven voor een oerwoud met apen.”
Ongetwijfeld is het gelach in het theater even verstomd. Met enkele woorden biedt Shakespeare zijn publiek een blik in het hart van de jood, waar geld en liefde elkaar op tragische wijze betwisten. Heel duidelijk neemt Shakespeare hier afstand van meedogenloze ironie. „Ik sta niet aan de voet van het schavot te lachen”, lijkt hij te willen zeggen. Zonder het kwade in Shylock te willen verzachten, toont Shakespeare de jood als een concrete mens van vlees en bloed. Of, zoals Shylock het zelf verwoordt tegenover Antonio:
Ik ben een jood. Heeft een jood geen
ogen, eh? Heeft een jood geen handen, geen
ledematen, geen gestel, geen zintuigen,
hartstochten, genegenheden? Gevoed door
hetzelfde voedsel, opengereten door dezelfde
wapenen, onderworpen aan dezelfde kwalen,
genezen door dezelfde middelen, verwarmd en
verkild door een en dezelfde winter en zomer
als de christen? - Bloeden wij niet als je ons
steekt? Lachen wij niet als we worden gekieteld?
Creperen wij niet als we worden vergiftigd? En
zouden wij geen wraak nemen als ons onrecht
wordt aangedaan?
Op vergelijkbare wijze behandelt Greenblatt Shakespeares andere werken, van de sonnetten en Shakespeares relatie met de graaf van Southampton via ”Hamlet” en de dood van zijn zoontje Hamnet tot de grote koningsdrama’s ”Othello”, ”King Lear” en ”Macbeth” en de diepzinnige komedies ”The Tempest” en ”Wintersprookje”.
Natuurlijk kan ook Greenblatt het genie van Shakespeare slechts benaderen. Maar hij slaagt er in om aan de hand van toneelstukken te laten zien hoe Shakespeare alles wat zich in zijn leven voordeed, van een ongelukkig huwelijksleven tot de liederlijkheid van de taveerne, weet om te zetten in kunst en verbeelding. Greenblatt noemt het de ”triomf van het alledaagse”: Shakespeare wijdde zich niet aan metafysische bespiegelingen maar bleef met beide benen staan in het leven van alle dag.
Tegelijkertijd wachtte hij zich ervoor zich volledig aan het leven zelf uit te leveren. Telkens frappeert de reserve en distantie waarmee Shakespeare het leven tegemoet treedt. Het is ongetwijfeld die gereserveerde distantie gekoppeld aan een onbegrensde verbeeldingskracht die Shakespeare in staat stelde ons lezers een betrouwbare spiegel voor te houden en die zijn toneelstukken vervolmaakten tot wat Johnson noemde „just representations of general nature.”