Leren Ambrosius en Augustinus hetzelfde over zondeval?
Ambrosius en Augustinus geloofden beiden dat sinds de zondeval de dood, het lijden en de neiging tot zondigen bij onze natuur horen. Ambrosius beschouwde onze dood en neiging tot zondigen niet als een stráfgevolg van de val. Augustinus deed dit wel.
Augustinus van Hippo (354-430) heeft veel invloed gehad op alle christelijke denominaties in de westerse kerkgeschiedenis. Hij kreeg veel bijval én zware kritiek om zijn opvattingen over de zondeval en de gevolgen daarvan. Dit gold ook Christus’ verlossende genade als voorwaarde voor de redding van de mensheid na de val van Adam. Maar die kritiek was er al in zijn eigen tijd. De Italiaanse bisschop Julianus van Aeclanum (crica 380-454), de Afrikaanse monniken van Hadrumetum en de Gallische monniken van Marseille hadden zo hun vragen bij Augustinus’ opvattingen.
Om zich te verdedigen deed Augustinus een beroep op de traditie, al moet gezegd worden dat zijn visie op de erfzonde en de gevolgen daarvan voor Adams nageslacht in hoofdlijnen lang vóór de controverse met tijdgenoot Pelagius al vastlag. Pas achteráf kwam het beroep op auteurs uit de traditie, zoals Ambrosius, om het eigen gelijk te bewijzen.
Ongedoopten
Augustinus motiveert zijn beroep op Ambrosius (340-397) met verschillende argumenten. Ambrosius is zijn vader in het geloof, want de bisschop van Milaan doopte hem met Pasen 387. Pelagius heeft veel bewondering voor Ambrosius, maar Ambrosius staat volgens Augustinus aan zíjn kant. Julianus van Aeclanum meende dat de erfzondeleer een Afrikaanse uitvinding was, met manichese achtergronden, maar de Italiaan Ambrosius bewijst volgens Augustinus het tegendeel.
Augustinus verbindt de zondeval met ons sterven en onze zondigheid. Hij zegt uitdrukkelijk dat elke baby geboren wordt met schuld en dat een ongedoopt kind, hoewel niet in staat om zedelijk te handelen, bij een vroegtijdige dood veroordeeld is tot de hel, al gaat het dan om de allerzachtste straf. De essentie van Augustinus’ erfzondeleer is dus dat ongedoopten omwille van hun behoren tot Adam zonder meer naar de verdoemenis gaan. Gered wordt alleen hij die in Christus herboren is.
Vinden wij bij Ambrosius bouwstenen voor zo’n erfzondeleer? Ambrosius schreef, anders dan Augustinus, geen traktaat over de erfzonde. In elk geval spreekt Ambrosius nergens van erfzonde en slechts eenmaal van ”haereditaria peccata” (geërfde zonden, ”De mysteriis” 6, 31-32): let op het meervoud.
Natuurlijk hebben Adam en Eva voor Ambrosius de zaken verknoeid. Ze waren geschapen als beeld en gelijkenis van God en konden als redelijke en deugdzame mensen vrij kiezen voor of tegen God. Ze gehoorzaamden God niet en werden gestraft (”De paradiso” 12, 56-58). De gevolgen hiervan zijn bekend: de mens moet sterven, wat ingaat tegen zijn oorspronkelijke natuur. De dood, allereerst de geestelijke dood, is een straf voor de in hoogmoed begane zondeval. Het geestelijke verliest de heerschappij over het lichamelijke.
Lotgenoten
Ambrosius stelt duidelijk dat de nakomelingen van Adam en Eva sinds de val hun lotgenoten zijn: zelfs een kind van één dag is niet vrij van zonde (Job 14:4). Ambrosius benadrukt echter dat men de zonde met hulp van God kan overwinnen. Hij zegt dat wij allen verloren gingen in Adam (”In Lucam” 7, 234) en onder zonde geboren zijn, omdat ieders oorsprong in de ondeugd ligt (Psalm 50:7). Voor Ambrosius is Adams hoogmoed de oorsprong van alle mogelijke menselijke misstappen.
Ambrosius is een overtuigde promotor van de maagdelijkheid. Voor hem is alleen Christus vrij van onreinheid, omwille van Zijn geboorte uit de maagd Maria en de Geest. Normale voortplanting is verbonden met bezoedeling en zondigheid. Maar Ambrosius lijkt toch meer de ouders te bekritiseren dan de vrucht van hun geslachtsgemeenschap. Op ”De Tobia” 23, 88 na is er geen tekst die de overdracht van een oorspronkelijke schuld suggereert en ook deze tekst is niet echt overtuigend. Andere teksten benadrukken uitdrukkelijk de schuldloosheid van kleine kinderen. In elk geval vindt Augustinus dat, als ouders binnen het huwelijk op een goede wijze gebruikmaken van het kwade van de ”concupiscentia carnis” (begeerte van het vlees), de schuld niet ligt bij de ouders maar bij het kind. Deze visie vinden we niet bij Ambrosius.
Deugdzaam leven
Voor Ambrosius kan de mens, geneigd tot zonde (”De Noe” 12,41), met hulp van Gods genade deugdzaam leven. Oprecht berouw leidt tot vergeving en voert terug naar een staat van zondeloosheid (”De paradiso” 14, 71). Bij Ambrosius ligt de verantwoordelijkheid voor zondigen of niet zondigen bij de individuele mens. Hij stelt formeel dat in het laatste oordeel enkel de persoonlijke zonden bestraft worden.
Ambrosius kent een belangrijke rol toe aan de doop als het sacrament dat zonde vergeeft en mensen redt. Zonder doop geen zicht op de hemel. De doop houdt ook een opdracht in, namelijk een leven in rechtvaardigheid leiden.
Augustinus noemt de traditie van de kinderdoop een bewijs van zijn erfzondeleer. Kinderen werden in Milaan, zoals elders, gedoopt bij stervensgevaar, maar Ambrosius zegt nergens dat kinderen met zonde geboren worden. Het gaat eerder om een ”contagium” (besmetting), niet om een erfschuld. Hoewel Ambrosius de kinderdoop belangrijk vindt, zegt hij duidelijk dat baby’s die ongedoopt sterven vrij van straf zijn. De doop is voor Ambrosius vooral een zaak voor volwassenen.
In Milaan werd de doophandeling gevolgd door een zalving en een voetwassing. De slang verleidde Adam niet alleen tot de val, maar injecteerde ook gif in zijn hiel, reden waarom de voetwassing nodig was. Terwijl de doop de persoonlijke zonden uitwist, wist de voetwassing de erfzonden uit (let op: aan die geërfde zonden is geen schuld verbonden).
Schuld en verantwoordelijkheid
Ambrosius hecht veel waarde aan de morele verantwoordelijkheid van elke volwassene. Het feitelijk zondigen is ieders eigen schuld. Ambrosius en Augustinus geloven beiden dat sinds de zondeval de dood, het lijden en de neiging tot zondigen bij onze natuur horen. Ambrosius echter beschouwt onze dood en neiging tot zondigen niet als een stráfgevolg van de val. Augustinus doet dit wel. Straf kan voor hem alleen bestaan als er schuld is (bij baby’s dus de oorsprongsschuld). Augustinus noemt alle mensen schuldig vanaf de geboorte.
Ambrosius identificeert zich wel met de zondigende Adam. Hij is ook gebeten door de slang, hij heeft ook te kampen met ”iniquitas” (ongerechtigheid) en hij laat er geen misverstand over bestaan dat Adams dood ook op hem een grote impact heeft gehad. Ambrosius blijft zich evenwel zelf verantwoordelijk voelen voor zijn daden en schuift de schuld niet door naar een ander, terwijl hij baby’s erbuiten houdt.
Ambrosius was een overtuigde aanhanger van de visie dat God bij elke boreling zelf de ziel heeft geschapen. Daarin is geen plaats voor de erfzonde. Augustinus heeft levenslang geworsteld met de vraag naar de oorsprong van de menselijke ziel. Hij hield namelijk wel vast aan de erfzonde. Tegelijk kon hij de schuld bij baby’s niet voor rekening van God laten komen.
Ten slotte: deelde Ambrosius Augustinus’ visie op de erfzonde, zoals laatstgenoemde beweerde? Daarvoor zijn de verschillen in opvatting toch echt te groot.
De auteur is hoogleraar kerk- en theologiegeschiedenis aan de KU Leuven. Dit artikel is een verkorte weergave van de jaarlijkse Vroege Kerk-lezing, die hij op 3 april hield in Apeldoorn.