Oekraïners en asielzoekers zijn hier buren, maar hebben heel verschillende levens
Terwijl asielzoekers weinig anders kunnen dan stilzitten en wachten, is het grootste deel van de Oekraïners aan het werk. Het contrast tussen de groepen is zichtbaar in Hendrik-Ido-Ambacht, waar twee opvangboten naast elkaar aan de kade liggen.
„We zeggen „Hallo”, „Hallo”, dat is alles”, zegt de Syrische Omar Abo Khair (46) in de woonkamer op riviercruiseschip de Bellriva. „Het is als twee appartemententorens naast elkaar: je hebt alleen contact met de mensen in je eigen gebouw”, vertelt de Oekraïense Dmitriy (41, wil niet met zijn achternaam in de krant), bewoner van hotelschip Rossini.
De twee mannen zijn praktisch buren, maar kennen elkaar niet. De opvangboten waarop zij wonen, liggen gebroederlijk naast elkaar aan de kade van de Rietbaan in Hendrik-Ido-Ambacht. Gescheiden door zo’n 10 meter water verblijven op het ene schip 200 Oekraïense ontheemden en worden op de andere boot 190 asielzoekers uit allerlei landen gehuisvest.
De twee groepen vluchtelingen leven vrijwel volledig langs elkaar heen: op het modderige kadeterrein worden de ingangen van de boten van elkaar gescheiden met bouwhekken; contact tussen de bewoners is er amper. En hoewel hun leefwerelden vanbuiten hetzelfde ogen, zijn de levens van de Oekraïners en van de asielzoekers in veel opzichten totaal anders.
Knusse sfeer
In de woonkamer van de asielboot is het warm, deze grijze middag. Een tapijt in rode en oranje tinten geeft een knusse sfeer, er is gedempt geroezemoes te horen van het twintigtal mensen dat verspreid door de zaal zit. Sommige mensen bellen of scrollen op hun telefoons, andere studeren, enkele staren uit het raam naar buiten, waar de regen in de rivier valt.
Aan een van de tafeltjes klapt Samrawit Tesfay (25) haar laptop open. Het tabblad met de UWV-site heeft ze nog openstaan: ze heeft gelezen dat werkgevers die asielzoekers in dienst willen nemen, daar een werkvergunning moeten aanvragen. De Eritrese weet het: ze mág inmiddels wel werken, maar geen enkele werkgever waagt zich eraan haar aan te nemen. „Geloof me, ik heb het geprobeerd, maar zelfs voor vrijwilligerswerk willen ze dat ik een bsn-nummer en een status heb.”
Omar Abo Khair, naast haar aan tafel, beaamt dat. „Ik wil werken als productiemedewerker in een fabriek”, vertelt de Syriër. „Maar alle bedrijven zeggen dat ik eerst een verblijfsvergunning moet hebben.”
Asielzoekers mogen, nadat ze zes maanden in Nederland zijn, de arbeidsmarkt op. Sinds afgelopen najaar mogen ze dat zelfs het hele jaar door – voor die tijd konden zij maar de helft van het jaar aan de slag. Maar bedrijven moeten wel de moeite nemen een vergunning aan te vragen. Veel werkgevers zien daarvan af, ze willen niet investeren in personen van wie nog niet zeker is dat ze in Nederland mogen blijven. Daarnaast zijn er lange wachtlijsten voor asielzoekers die bsn-nummers aanvragen. Met als gevolg dat maar een miniem percentage van de asielzoekers aan het werk is.
Voor Tesfay en Abo Khair voelt het nietsdoen eindeloos. Ze spreken allebei vloeiend Engels, hebben een opleiding gevolgd in hun thuisland en willen niets liever dan studeren of aan het werk. Maar al meer dan een jaar wachten ze op een beslissing van immigratiedienst IND over hun asielaanvraag: Tesfay bijna dertien maanden, Abo Khair al vijftien maanden. Al die tijd kunnen de twee –evenals hun medebewoners– weinig anders doen dan rondhangen op het schip. „We hebben geen idee hoelang het nog gaat duren.”
Om hun tijd toch nuttig te besteden studeren ze elke dag samen in de stilteruimte aan boord: om samen hun Nederlands te oefenen, om iets te doen te hebben. Drie dagen in de week krijgen ze een uur taalles van een docent in een van de containergebouwtjes op de kade. „Maar er zitten 24 uur in een dag”, verzucht Tesfay. „We willen meer doen. Elke dag is nu hetzelfde, als een déjà vu. Je raakt ervan afgestompt.”
Nederland hanteert een dubbele standaard, meent COA-locatiemanager Ruud Jan Verhoeff. Oekraïners mogen niet alleen direct werken, maar mogen –tot nu toe– hun verdiende geld ook volledig houden. „Terwijl asielzoekers die een minimumloon verdienen, daarvan een deel moeten afdragen voor de kosten van opvang en levensonderhoud.” Op de twee buurboten, zegt Verhoeff, is de situatie dus heel verschillend. „We meten met twee maten, en dat is pijnlijk.”
Weinig verschil
Achter de vierkante raampjes van de hotelboot gaan lichten aan. Het is rond zessen, en de Oekraïense bewoners van het schip druppelen binnen na hun werkdag. In kleine groepjes lopen ze over de loopplank het enorme schip binnen. Overdag is het daar rustig, vertelt locatiemanager Karim Bendadda. „Negentig procent van de bewoners heeft werk”, schat hij.
Ook Dmitriy is net terug op de boot. De 41-jarige Oekraïner werkt in Amsterdam als technicus voor een internationaal bedrijf in de voedselindustrie. Het is dezelfde baan die hij voor de oorlog ook al had en waarvoor hij heel Europa moest doorreizen. Voor hem is er dus „weinig verschil”, nu hij in Nederland woont, vertelt hij in de woonkamer op de kade. „Maar voor veel andere Oekraïners was het erg wennen om in een nieuwe gemeenschap in het buitenland te moeten wonen.”
Dmitriy is een uitzondering: hij is een van de weinige bewoners die Engels spreken en dezelfde baan hebben als voor de oorlog. De meeste Oekraïners kunnen, met name door de taalbarrière, geen werk vinden op hetzelfde niveau als in hun thuisland. „Dat zie ik ook bij mijn moeder”, vertelt hij. „Zij is ook hier, en vindt het moeilijk om met haar omgeving te communiceren.”
Zijn moeder gaat weleens naar de taallessen, die twee keer per week worden gegeven door vrijwilligers, maar vindt het lastig de nieuwe taal onder de knie te krijgen, vertelt Dmitriy. Toch heeft ook zij een deeltijdbaan, in een kantoor in de buurt. „Ze weet wat ze moet doen, dus ze hoeft weinig te praten, en soms gebruikt ze een app om te vertalen.”
De situatie op het buurschip, waar asielzoekers veelal doelloos zitten te wachten, lijkt hem frustrerend. „Ik kan me niet eens voorstellen hoe het moet zijn om de hele tijd in zo’n gesloten ruimte te zitten. Ik begrijp helemaal dat ze iets willen doen.”
Nieuwe Oekraïense bewoners kunnen direct een bsn-nummer aanvragen en krijgen dat vaak na een week of twee, legt locatiemanager Bendadda uit in de grote eetzaal van het schip. „Daarna gaan ze bijna altijd direct aan het werk. Ze zijn heel blij dat ze kunnen werken en niet de hele dag hier zitten.”
De banen waarin zij terechtkomen, lopen uiteen. „Sommigen werken bij PostNL in het sorteercentrum, anderen in de kassen. Ik weet ook van wat mensen dat ze in een warenhuis werken, en een paar die heftrucks besturen.” Aan het begin sprongen Bendadda en zijn collega’s veel bij om mensen aan een baan te helpen, inmiddels vinden veel bewoners zelf hun weg naar werk. „Ze hebben hun eigen contacten en helpen elkaar. En als ze de ene baan niet leuk vinden, wisselen ze ook heel snel naar iets anders.”
Beschermingsregeling
Oekraïners kunnen werken, doordat de regels voor asielzoekers niet op hen van toepassing zijn. Na de Russische inval in Oekraïne zette de Europese Unie een speciale tijdelijke beschermingsregeling in, zodat de miljoenen Oekraïense vluchtelingen geen asiel hoefden aan te vragen. Onder die regeling kunnen zij direct aan de slag, zonder dat een werkgever zelfs maar een vergunning voor hen hoeft aan te vragen. Afgelopen jaar had daardoor de helft van de Oekraïners in de werkzame leeftijd in Nederland een baan.
En die mogelijkheid „maakt echt een groot verschil”, zegt Marjan de Gruijter. Als onderzoeker aan het Verwey-Jonker Instituut bracht zij vorige maand een rapport uit over de arbeidsmarktdeelname van Oekraïense vluchtelingen. De onderzoekers pleiten daarin voor een laagdrempelige toegang tot werk voor álle vluchtelingen. „Een lange periode nietsdoen, waarin je eigenlijk naast de samenleving staat, is op alle fronten schadelijk voor mensen. Voor hun welzijn, maar ook voor de kans om weer aan de slag te kunnen. Het wordt een steeds grotere stap om weer te gaan werken.”
Dat Oekraïners vanaf dag één konden werken, is dan ook enorm positief, zegt De Gruijter. Maar inmiddels, blijkt uit haar onderzoek, begint bij veel ontheemden de vraag te rijzen hoe de toekomst eruitziet. „De oorlog duurt langer dan verwacht en gehoopt. Steeds meer mensen denken: we zijn hier nu aan het werk in banen die niet passen bij ons opleidings- en ervaringsniveau. We weten niet of we hier uiteindelijk kunnen blijven. Hoe gaat dit verder?”
Niemandsland
Onder de beschermingsrichtlijn mogen Oekraïners in ieder geval tot maart 2025 in Nederland blijven. Hoe de opvang van deze vluchtelingen er daarna uit gaat zien, is nog onduidelijk. „Die horizon is dus heel onzeker”, aldus De Gruijter. „Als ze niet in de richting van een verblijfsstatus gaan, zitten ze in een niemandsland.” Dat maakt het voor Oekraïners ook lastig om te bepalen hoeveel zij gaan investeren in hun verblijf hier, onder meer door de Nederlandse taal te leren.
Momenteel hoeven Oekraïners geen Nederlands te leren en krijgen zij ook geen inburgering, zoals voor andere vluchtelingen vereist is. Toch is het volgens De Gruijter heel belangrijk dat gemeenten goede taalcursussen regelen voor Oekraïense ontheemden. De taalbarrière is namelijk de grootste reden dat zij veelal tijdelijke, flexibele banen hebben, onder hun niveau. „Als ze niet goed Nederlands leren, blijven ze in het onzekere deel van de arbeidsmarkt. Het risico is dat zij daardoor aan de zijlijn van de samenleving blijven staan.”
Vorige maand schreef staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel) in een Kamerbrief dat de mogelijkheden voor opvang dan wel terugkeer van Oekraïners na maart 2025 worden verkend binnen Nederland en de EU. Halverwege dit jaar zouden de opties op een rijtje moeten staan. Ook deelde hij mee dat het kabinet de komende tijd de voorzieningen van Oekraïners op hetzelfde niveau wil brengen als „dat van andere groepen in de maatschappij”.
Dat komt erop neer dat Oekraïners op bepaalde vlakken dezelfde rechten en plichten als asielzoekers zullen krijgen: „Ontheemden zullen gaan bijdragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben. Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor taalonderwijs en vrijwillige inburgering, zodat ontheemden ook op het niveau aan de slag kunnen waar ze in Oekraïne voor zijn opgeleid.”