Meditatie: Voorbeeld
Romeinen 10:24
„Maar tegen Israël zegt Hij: de gehele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.”
Net als in de tijd der apostelen, hoewel het volk Israël als geheel volhardt in het ongeloof, is daar een „overblijfsel, naar de verkiezing der genade”. Als Saulus, de Farizeeër, bekeerd werd en een christen werd, waarom zouden we dan wanhopen aan de bekering van welke Israëliet op aarde dan ook in Europa, Azië, Afrika of Amerika? We kunnen ook onze schuld indirect vereffenen door te trachten de struikelblokken te verwijderen die nu tussen de Joden en het christendom liggen.
Het is een treurige belijdenis die gedaan moet worden: dat er wellicht niets is dat Israël zo verhardt in het ongeloof als de zonden en de onrechtlijnigheid van belijdende christenen. De naam van Christus wordt te vaak gelasterd onder de Joden vanwege het gedrag van hen die zich christenen noemen. Wij wekken weerzin op bij Israël voor de deur des levens en maken hen weerspanning door ons gedrag. Afgoderij onder de rooms-katholieken, scepticisme onder de protestanten, verwaarlozing van het Oude Testament, minachting voor de leerstelling van de verzoening, schaamteloze zondagsontheiliging, wijdverspreide zedeloosheid – al deze dingen hebben ongetwijfeld een grote invloed op de Joden. Ze hebben ogen en kunnen zien. De naam van Christus wordt onder hen misbruikt en gelasterd, niet in het minst vanwege de gedragingen van hen die in Zijn Naam gedoopt werden.
J.C. Ryle, bisschop te Liverpool
(”Preek over Romeinen 11:26”, 1867)