Mens & samenlevingHet Gesprek

Rijssense kunstschilder Henk Roosink ontroerd door schoonheid van een kinderkopje

Je komt ze niet veel tegen: een docent die met leerlingen eekhoorns opzet en de jongeren vervolgens portretteert. Een ouderling met jachtakte. Een groepsbegeleider die op eigen grond zorgboerderij en dagopvang huisvest. Een opa die de slaapkamer van kleinzoon beschildert met een natuurlandschap. Henk Roosink is het allemaal.

Aad van Toor
16 February 2024 16:58Gewijzigd op 19 February 2024 14:31Leestijd 15 minuten
beeld Carel Schutte
beeld Carel Schutte

Buurtschap en natuurgebied De Borkeld ligt op fietsafstand van Rijssen. Vanaf de Middeldijk ligt Roosinks hoeve aan je voeten; de boerderij met een tiental bijgebouwen vormt een kleine buurtschap op zich, omgeven door weide, akkers en houtsingels. De vlaggen van Siloah en DVO (dagbesteding voor ouderen) wijzen de weg naar de bijgebouwen. De boerderij vindt schaduw onder een enorme lindeboom. Een smal kronkelpad voert naar een houten schuur, Roosinks atelier annex natuurhistorisch museum. Het staat en hangt vol opgezette dieren, huiden, beelden en schilderijen. Een paar kunstig gesneden stoelen, twee besmeurde schildersezels en wat geraniums voor de ramen maken het compleet.

Buiten Rijssen geniet Roosink (63) bekendheid vanwege zijn schilderijen en de door hem ontworpen betonnen beelden in heel wat tuinen. En natuurlijk zijn bronskleurige herten, honden en vogels op duizenden schoorsteenmantels. En grote bronzen die hij maakte voor Adullam. Binnen ‘zijn’ Rijssen geniet hij als kunstenaar bekendheid door enkele grote bronzen kunstwerken in de stad. Een maquette van het middeleeuwse Rijssen. Of het bronzen beeld van de varkenskopers, bij het stadhuis. „Een mooie opdracht, omdat ik nog weet hoe daar de biggenmarkt werd gehouden. Dan kwamen de boeren, hun karren geladen met wilgentenen manden vol biggen. Ik ruik nog de geur die er hing, zie nog die manchester pakken van de kooplui en het handjeklap waarmee de koop bezegeld werd.”

Hoe sterk is de band tussen Roosink en Rijssen?

„Tja, ik ben hier geboren en opgegroeid. Je hoeft er niet trots op te zijn, maar het is wel heel mooi. Je bent onderdeel van een gemeenschap, je spreekt de taal, het dialect. Veel familieleden ken je ook echt, omdat ze dichtbij wonen. Je hebt binding met heel veel mensen uit je omgeving. Er bestaat nog zorg voor elkaar, noaberschap. Het heeft gewoon veel positieve kanten.”

U staat bekend als een alleskunner. Van huis uit meegekregen?

„Zowel vader als moeder was heel handig en breed geïnteresseerd. Moeder met naald en draad. Ik kon er ademloos naar kijken; zij kon breien en lezen tegelijk. Vader begon als timmerman en schoolde zich later om tot metaalbewerker. In zijn vrije tijd zat hij tussen de houtkrullen en sneed prachtige reliëfs, zoals de goede Herder of Daniël in de leeuwenkuil. Hij trok veel met ons kinderen op. Bij zonsopgang de natuur in. Zo bracht hij ons liefde bij voor wat groeit en bloeit. Alles door God gemaakt, de eerbied voor schepping en de Schepper zat bij hem heel diep. Het kon hem tot tranen toe roeren. Vader vreesde de Heere, dat lag voor ons zo helder. We zagen het aan zijn manier van leven. En hij kon het ook heel goed verwoorden. Duidelijk, niet opgelegd, niet gemaakt, gewoon eerlijk.”

Uw vader jaagde ook?

„Hij ging veel mee op jacht, en nam ook ons dan mee. Hij leerde mij de beginselen van de jacht, het slachten van wild, looien van huiden en prepareren van dieren. Hij maakte van hertengeweitjes of zwijnentanden asbakjes, lampjes, messen, wat niet al. Ik kreeg het als vanzelfsprekend ingegoten. Beiden, vader en moeder, leefden ook met ons mee. Mijn zus studeerde orgel bij Willem Hendrik Zwart, ik tekende alles wat los en vast zat. Vader en moeder gingen dus met ons naar orgelconcerten en naar musea.”

Zij steunden uw gang naar de kunstacademie?

„Dat is nooit een punt van discussie geweest. Als jongen tekende ik al veel, zat eindeloos in de natuur, daar viel genoeg op papier te zetten. Toch ging ik naar de havo in Almelo, omdat die een goede aansluiting gaf op de pabo, waar ik dacht te zullen aanlanden. Maar die aantrekkingskracht werd minder, de drang om te tekenen en gaandeweg ook het schilderen werd sterker. Uiteindelijk werd de vervolgstap de Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen.”

Wie had grote invloed op uw kunstontwikkeling?

Glimlachend: „Geen docent, maar de Rijssense kunstschilder Albert Wessels. Ik kreeg wat contact met hem en zag dat hij in staat was een bestaan te halen uit zijn schilderwerk. Albert gaf mij aanwijzingen, samen gingen we op pad om buiten te schilderen. Hij had zo’n oud Ford Transitbusje waar zijn zoon een groot raam in zette. Dan parkeerden we het busje aan de rand van een bos, zetten een oliekacheltje aan en gingen zo voor het raam ‘buiten’ schilderen.”

20101364.JPG
beeld Carel Schutte

Toch werd u nooit, zoals Wessels, een schilder van vooral kippetjes en boerenerfjes…

„Natuurlijk schilderde ik wel kippetjes, maar niet op de manier van Albert. Hij, op zijn beurt, maakte ook wel landschappen, rivier-, zee- en berggezichten en andere dingen. Ieder zoekt en gaat toch zijn eigen weg. Daarbij schilderde Albert nadrukkelijk voor zijn brood. Dat legde altijd druk op hem. Soms kwam hij ineens los. Dan pakte hij zijn paletmessen en ging met flinke halen aan de slag. Dan zag je een Wessels zoals velen hem niet kennen.”

Die academie, dat werd ’t toch niet?

„Ik kon er niet aarden. Dat lag niet zozeer aan de opleiding of aan de studenten. Maar ik wilde me bekwamen in het tekenen naar de waarneming. Juist daar werd weinig aandacht aan besteed en het kreeg ook weinig waardering. Figuratief werken mocht eigenlijk niet; dat was geen kunst. Na een jaar besloot ik een punt achter deze opleiding te zetten.”

Wat was dan úw idee over kunst?

„Ik begrijp best het verschil tussen kunst en ambacht. Iemand kan een mooi schilderij maken, met goede compositie, uitstekende techniek en perfect kleurgebruik. Maar dat maakt het nog niet tot kunst. Zeker moet kunst zeggingskracht hebben. Maar als je een beeldje hebt van Auschwitz waarin het lijden wordt uitgedrukt door menselijke figuren tussen het prikkeldraad te knijpen, dan is het zeker veelzeggend, maar je zet het niet op je schoorsteenmantel. Zeggingskracht, vernieuwing, het zal allemaal nodig en waar zijn. Maar mijn voorkeur gaat uit naar figuratieve kunst waarin harmonie en schoonheid de boventoon voeren. Misschien zijn die begrippen wel te veel losgelaten. Zou men met alle vernieuwingsdrang nog wel de tere schoonheid van een kinderkopje opmerken? Mag je nog wel iets gewoon heel mooi vinden, je laten ontroeren?”

Wat doet schoonheid met u?

„Kijk hier naar buiten in het winterse landschap. Ogenschijnlijk zie je niet zo veel leven in deze tijd van het jaar. Maar als je beter en geduldig kijkt, bruist het van leven. Zojuist spotte ik een groene specht in die singel. Volg zo’n beestje eens. Kijk hoe het geschapen is, zo wonderlijk mooi en functioneel. Bij mensen is het niet anders. De zichtbare werkelijkheid is boeiend en roept verwondering op. Natuurlijk kent ook de schepping gebrokenheid. Maar in de schepping drukt God iets van Zijn heerlijkheid af. Het is zo duidelijk te zien dat Hij er is.”

De studie aan de academie afbreken ging niet straffeloos. U moest in militaire dienst.

„Het was voor mij een heel mooie tijd. Ik zat bij de verbindingsdienst. De opleiding was in Ede, goed bereisbaar. Daarna kwam ik in Eibergen. Daar was voldoende tijd om je eigen ding te doen. Ik volgde een jachtcursus en haalde mijn jachtakte. Ook heb ik er veel houtsnijwerk gemaakt. Op een krukje, met de houtsplinters en -krullen om me heen, sneed ik een Batavier die een wild zwijn bejaagt. Ook tekende ik er erg veel. Altijd stonden er wel wat kameraden bij te kijken. De ”luit” vond het allemaal mooi en interessant, en legde mij niets in de weg.”

En na het afzwaaien?

„De dienstplicht duurde anderhalf jaar. Daarna ben ik zelfstandig schilder geworden. Ik had nog geen verantwoordelijkheid voor een gezin. Albert Wessels was enthousiast over mijn werk. Dus naar mijn idee was ik er klaar voor. Ik werkte veel ”en plein air”, onder de open hemel. Maakte veel studies, schetsen en tekeningen, die ik later thuis uitwerkte. Ik reed nooit een museum voorbij. Overal viel iets te leren. Met Albert Wessels en de Rijssense schilders Jan Ligtenberg en Hendrik Jan Nijland trok ik naar Duitsland om te schilderen en vooral ook galeries te interesseren voor ons werk. Het leek een onbezorgde tijd.”

20101373.JPG
beeld Carel Schutte

Waar plaatst u zichzelf als kunstenaar?

„Eigenlijk vind ik kunstenaar al zo’n groot woord. Wat is dat eigenlijk? Zelden zal ik mezelf een kunstenaar noemen. Ja, bij de Belastingdienst is het wel nuttig, ter wille van het aangepaste tarief. Altijd heb ik opgekeken tegen de schilders van de Haagse School. Die gedekte grijze en groene kleuren en dat prachtige tegenlicht. Later ben ik ook wel lichter gaan schilderen. Zelf ben ik eenvoudig een figuratieve schilder, die probeert mooi werk te leveren. Zonder een hooggespannen kunstvisie en zonder aan te haken bij een stroming. Noem me gerust een beeldend vormgever, het maakt mij niet zo veel uit.”

Waar heeft u Ina, uw vrouw, ontmoet?

„Albert Wessels had een groepje mensen om zich heen. Wekelijks kwamen ze bij elkaar om gezamenlijk te schilderen. Om van elkaar te leren en voor de gezelligheid. Onder hen was de hobbyschilder Jan Smalbrugge. Via hem ontmoette ik zijn dochter Ina. Het gevolg was een rijk huwelijk, gezegend met zes kinderen.”

Waarom léék de tijd als zelfstandig schilder onbezorgd?

„Er drong zich steeds meer iets anders op. Wat mijn vader bezat, miste ik. Wanneer ik met mijn verrekijker door de bossen zwierf om vogels te spotten en te tekenen, was er zo’n stemmetje vanbinnen: „Je moet bekeerd worden.” Steeds kwam dat terug. Ik ergerde me eraan, want ik deed in mijn beleving toch niets verkeerds. Het stemmetje liet zich niet wegredeneren. Het ging steeds meer aandringen; het overtuigde mij ervan met mijn ogenschijnlijk nette leven zonder God te zijn. Het werd een grote zaak in mijn leven. Dus ik ging zoeken.”

Dat stemmetje vroeg om een antwoord?

„Ik voelde ondanks de schoonheid van de schepping waarin ik me bewoog, dat die mijn hart niet kon vervullen. Die leegte werd steeds groter. Ik zocht, las en bad veel, zoog de preken mijn hart in, praatte met anderen. Maar niemand kon mij werkelijk helpen, natuurlijk. Al die gevoelens hield ik eigenlijk nergens voor, wist er nauwelijks woorden aan te geven. Tegelijk bad ik: „Heere, U kunt werkelijk helemaal niks met mij.” Je ervaart je zonde, je ervaart je ellendigheid, en in je hart ligt tegelijk ook zo’n liefde tot de Heere. Hoewel ik dat nooit hardop durfde zeggen. En intussen doe je gewoon je werk en genoot je van mooie dingen. Het zijn eigenlijk twee werelden.

Uiteindelijk raakte ik uitgepraat. Ik had straf verdiend. En de Heere gaf zegen: die Naam van de Heere Jezus lichtte gaandeweg steeds meer aan. Tot bij een avondmaalsdienst het klonk: „Ik voor u.” Dat kwam met kracht binnen. Een onuitsprekelijk en onverdiend wonder. Hij wist van mij af en wilde spreken tegen mij. De wissel ging om. Er kwam wat verruiming en zekerheid.”

Twintig jaar was u zelfstandig ondernemer. Toen besloot u het roer om te gooien.

„Een kunstenaar is nog geen ondernemer. En ik voelde me al helemaal geen zakenman. Ik schilderde, ik ontwierp tuinornamenten en kleine beeldjes, maakte dus producten en verkocht die. Zo wist ik het hoofd goed boven water te houden. Maar in mijn hoofd –of was het mijn hart?– sluimerde steeds de gedachte om het onderwijs in te gaan. Jongeren trokken me. Maar er was meer. Ruim 22 jaar werkte ik als zelfstandige, ik heb me ook 22 jaar ongerust gemaakt of het goed zou blijven gaan. Terwijl ik tegelijk mocht weten dat mijn brood zeker zou zijn en mijn water gewis. Dat lijkt tegenstrijdig. Dat is het ook. Daarnaast kwam de vraag tot mij uit het onderwijs; het docententekort moet wel nijpend zijn geweest.”

Een school binnenstappen en een klas pubers onder je hoede nemen, is dat geen waagstuk?

„De eerste schooldag greep me ook wel naar de keel; het gevoel een fuik in te lopen. Zo’n groot gebouw, weinig daglicht, in het stadse Apeldoorn en ingesponnen in regels en regelmaat. Bovendien moest ik de docentenopleiding gaan volgen, zat ik in de kerkenraad en stond op het punt te verhuizen. De druk was dus wel hoog. Maar als je Gods weg en leiding ervaart, wordt het anders. Inmiddels geef ik meer dan twintig jaar les en ik heb nooit spijt van de overstap gehad.”

Wat hebben vmbo-leerlingen met kunst?

„Eigenlijk niets. Het zijn vooral bouwjongens. Dan begin je ook niet met het bezoeken van een museum, maar je zoekt aansluiting bij hun eigen leefwereld. Natuurlijk hebben jullie baat bij kunst, zeg ik. Tuurlijk niet, vinden zij. Maar als ik dan voorstel om alle auto’s, trekkers en motoren dezelfde kleur grijs te geven en hetzelfde model, en een gelijk vermogen –dat is immers het goedkoopste– dan protesteren ze heftig. Mooi toch, zeg ik. Niet mooi, vinden zij. Wel, dan zit je al dicht bij vormgeving, design, kunst.”

U zette met leerlingen eekhoorns op?

„Het vak kunstzinnige vorming is breed. Soms gaat het over het verschil tussen cultuur en natuur. Dan zoek je weleens praktische uitstapjes. Met enkele geïnteresseerde leerlingen zette ik een eekhoorn op. Een heel leerzaam proces, dat ook raakt aan biologie. Nu heb ik zo’n dertig hertenpootjes verzameld. Daarmee gaan we mooie briefopeners maken. Leerlingen vinden dit soort uitdagingen leuk en kunnen goed out of the box denken. En, ook gebruiksvoorwerpen maken een ontwikkeling door. Het onderscheid tussen functioneel en decoratief is niet zo helder. En grenst decoratief niet aan kunst?”

Hoe verhoudt de natuurliefhebber zich tot de actieve jager?

„Dat is geen tegenstrijdigheid, integendeel. Jagen is vooral natuurbeheer. Je schiet er niet willekeurig op los. Heel zorgvuldig wordt de wildstand in balans gehouden. Stadse mensen vinden dat wellicht moeilijk te begrijpen. Neem de komst van de wolf in ons land. Een schitterend dier. Zo hoog op de poten en hoe het zich beweegt en opgaat in de natuur. Maar het dier is zodanig beschermd dat inmiddels de moeflonstand op de Hoge Veluwe is gedecimeerd. Het aantal schapen dat verloren gaat is groot. De Europese wetgeving staat het beheer in de weg. Zoals wij andere dieren mogen en moeten beheren, zo moet ook de wolf beheerd worden.”

20101381.JPG
beeld Carel Schutte

De Borkeld kreeg meer bestemmingen.

„Rond de boerderij ligt een flink stuk grond, waarvoor we nog een goede bestemming zochten. Ik kwam bijgeval in contact met Siloah gehandicaptenzorg, die een buitenlocatie zocht om er een zorgboerderij te starten. Het begon als een klein plantje, maar groeide uit tot zorgboerderij en een dagbesteding voor ouderen. Zelf ben ik één dag per week als begeleider in dienst van de stichting. Je kunt soms een idee hebben, maar dan stuurt de Heere weer mensen op je pad die bekwaam zijn dat op te zetten en uit te voeren. Ik had het zelf nooit zo kunnen doen. Als ik nu zie hoe het functioneert, zie ik Gods hand.”

Hoe valt dit allemaal te combineren met het ambt van ouderling in de gereformeerde gemeente van Rijssen-Zuid?

„Als de Heere je hart bewerkt, geeft Hij liefde en bindt de zorg voor een gemeente op je hart. Dan gaat het ambt ook trekken. Zeker niet omdat je er bekwaam voor bent, helemaal niet. Maar toch, het trekt. Werkzaamheden, noemen ze dat. Met af en toe wat houvast vanuit de Bijbel: „Hij Die roept is getrouw.” Terwijl het ambt nog niet aan de orde was. Maar ik werd geen ambtsdrager, ik werd ernstig ziek, een agressieve kanker. Het leek dus een andere kant op te gaan. Maar de Heere gaf een sterke strohalm, want die tekst ging verder: „Die het ook doen zal.” God pinde dat woord vast in mijn hart. En gaf, bij alle tegenstrijdige omstandigheden, een goede tijd, vol overgave, vreugde en stil vertrouwen. Van liefde, omdat Hij eerst liefhad. In 2000 werd ik gekozen tot diaken, in hetzelfde jaar ook tot ouderling.”

Kunt u zichzelf eens typeren?

„Een eerrover van God, die van genade moet leven. Dat is niet slechts een uitdrukking, maar in mijn hart een werkelijkheid. Misschien is het de leerweg om respectvol om te gaan met je naaste. En verder… tsja, dat vind ik moeilijk te zeggen.”

Dat vermoedde ik al en vroeg het daarom anderen. Die vinden dat u makkelijk contacten legt, met iedereen en overal. Herkenbaar?

„Min of meer. Ik ben kluizenaar noch mensenmens. Heb ook mijn rustige plekjes nodig.”

Een pure, nuchtere kerel, die goed van de Heere spreekt…

„Die nuchterheid staat me wel aan. Dat had mijn vader ook, en mijn grootvader. Dat behoedt voor zweverigheid.”

Tegen Henk kun je alles zeggen, ook als je het oneens met hem bent.

„Ik zal niet gauw in de verdediging schieten of mijn gram halen, dat ligt mij niet. Maar als het nodig is, ga ik wel ergens achteraan. Opvliegend ben ik ook niet. Denk ik.”

Een uiterst bescheiden mens…

„Een misvatting. Ik lijk misschien bescheiden, maar leerde mezelf vooral kennen als blind en dwaas en grenzeloos hoogmoedig. Meestal bezig met mijn eigen eer, in plaats van Gods eer. Maar soms mag het anders zijn.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Vond je dit artikel nuttig?

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer