De Farizeeërs beschuldigden de Heere Jezus van het eten met zondaren. De duivelen beleden zelfs Christus’ heiligheid, want zij zeiden: „Gij zijt de heilige Gods”, Lukas 4:34. Maar de Farizeeërs scholden Hem uit voor een zondaar. Zie hier wat boosheid de mens niet doen kan. Hij spreekt dingen die de duivel zelfs niet zeggen zal. De duivelen rechtvaardigen Christus en de Farizeeërs beschuldigen Hem.Gewis, indien Christus, dat onbevlekte Lam van God, de lasteringen van de wereld niet heeft kunnen ontgaan, is het geen wonder dat Zijn volk met de aanklachten van de goddelozen bezwaard wordt. Zij beschuldigen Christus dat Hij met zondaars at en dronk. Christus deed hiermee niets dat niet met de last van Zijn Vader overeenkwam.

Christus ging in tot zondaren, niet om met hun zonden gemeenschap te hebben, maar om hen van hun zonden te genezen. Het is, zoals Augustinus zegt, alsof de medicijnmeester beschuldigd wordt omdat hij bij iemand komt die de pestziekte heeft.

De Heere Jezus hoorde deze aanklacht stilzwijgend aan en antwoordde met de woorden van onze tekst. Het is alsof Hij wilde zeggen: Farizeeërs, u denkt dat u geen medicijnmeester nodig hebt, omdat u meent gezond te zijn. Deze arme tollenaar is echter ziek tot stervens toe. Ik kom als medicijnmeester om hem te genezen.”

W. Perkins, predikant te Cambridge (De ziekte en genezing der ziel, 1683)