Meditatie: Israël in diaspora
Romeinen 10:2
„Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand.”
Het volk Israël was helaas geneigd zich van God af te wenden. Steeds vervielen ze in afgoderij en boosheid en verzaakten de dienst van de God der vaderen. Steeds weer opnieuw werden ze getuchtigd vanwege hun zonden en overgegeven in de handen van de volkeren rondom hen. De Midianieten, Filistijnen, Ammonieten, Syriërs en Babyloniërs waren roeden waarmee ze herhaaldelijk werden gekastijd. Van de tijd van de Richteren tot de tijd van de Kronieken zien we een treurige opsomming van voortdurend terugkerende opstand tegen God en steeds terugkerende straffen. Klaarblijkelijk was er geen volk dat zo weerspannig was en dat zo gemakkelijk het verkregen onderricht terzijde wierp. Een volk dat zo genadig werd behandeld en dat toch zo ongelovig en onboetvaardig was. We zien uiteindelijk dat Israël na 1500 jaar door God werd overgegeven aan een beangstigende bestraffing en dat ze de wrange vruchten van hun eigen zonden moesten plukken.
Na herhaaldelijk Gods profeten te hebben verworpen, bereikten hun zonden een hoogtepunt door het verwerpen van Gods eniggeboren Zoon. Ze weigerden hun ware Koning, Davids grote Zoon, en wilden alleen de keizer als hun vorst. Tenslotte was de beker van hun ongerechtigheid vol. Jeruzalem werd overgegeven in de handen der Romeinen. De heilige en schone tempel werd verbrand. De Mozaïsche inzettingen kwamen tot een einde. De Joden zelf werden uit hun land verstoten en verstrooid over de gehele wereld.
J.C. Ryle, bisschop te Liverpool
(Preek over ”Romeinen 11:26”, 1867)