Relatie tussen religie en wetenschap niet altijd vijandig
„Inderdaad, het beeld van God op een wolk omringd door gevleugelde engelen, is een metafoor”, stelt jezuïetenpater Gabriele Gionti. „We weten nu gewoon meer. We ontdekken steeds meer van het heelal, en daarmee ook van Gods schepping.”
De natuur is het tweede boek van God en moet als zodanig zo goed mogelijk worden gekend, vindt Gionti, tevens directeur van de Specola, de Vaticaanse sterrenwacht. „Net zoals in het verleden missionarissen afreisden naar onbekende gebieden op aarde, doen wij dat hier met het universum.”
In het gebouw van het observatorium in Castel Gandolfo, het stadje ten zuiden van Rome waar de paus zijn zomerverblijf heeft, ontvangt hij een groep Nederlandse journalisten die naar Rome gekomen zijn op uitnodiging van het Catharijneconvent. Het Utrechtse museum organiseert, in samenwerking met Teylers Museum en Rijksmuseum Boerhaave, vanaf 22 februari een tentoonstelling onder de naam ”De Schepping van de Wetenschap”. Uitgangspunt daarbij is dat religie en (natuur)wetenschap lang niet altijd vijandig tegenover elkaar hebben gestaan, maar dat de relatie tussen de twee juist „heel dynamisch, veelzijdig en kleurrijk is”.
Padre Gionti is daarvan een persoonlijke illustratie. Hij vertelt hoe het observatorium in 1580 werd gesticht door paus Gregorius XIII met de opdracht om via astronomische waarnemingen de toen bestaande Juliaanse tijdrekening te corrigeren. Twee jaar later resulteerde dat in de Gregoriaanse kalender die (in het Westen) nog altijd wordt gehanteerd. Als astronoom is Gionti werkzaam op het gebied van de oerknal.
Overbodig axioma
Wetenschappers veronderstellen dat ze bijna hebben ontdekt hoe het heelal is ontstaan. Volgens Gionti is het niet onmogelijk dat zij het raadsel ooit zullen oplossen. Wordt God dan een ”overbodig axioma”, in de woorden van de Franse revolutie? Gionti denkt van niet. De Bijbel is een louter theologisch boek, stelt hij. „De wetenschappelijke methode is een andere dan de religieuze. God is liefde, en dat vertelt ons Jezus Christus, niet een wetenschapper.”
Nergens meer dan in Rome kruisen wetenschap en religie elkaar. Dat is zichtbaar in de Vaticaanse Bibliotheek, waar een aantal toepasselijke publicaties is klaargelegd. Daaronder een schitterend geïllustreerd negende-eeuws exemplaar van het werk waarin de Engelse monnik Beda in 725 op grond van de cycli van zon en maan vaststelde op welke data Pasen zou vallen.
Niet minder interessant is ”De revolutionibus orbium caelestium” (Over de omwentelingen van de hemellichamen). De studie waarmee astronoom Nicolaus Copernicus, zelf een rooms-katholieke kanunnik, in 1543 het tot dan toe gangbare wereldbeeld op zijn kop zette, vertelt veel over de relatie godsdienst versus wetenschap. „Die was niet zo tegengesteld als lang is gedacht”, legt bibliothecaris Mauro Mantovani uit. „Kerkvader Augustinus wist al dat de aarde rond was en niet plat, zoals mensen destijds uit de Bijbel dachten te kunnen opmaken, maar vond dat je daarvan geen probleem hoefde te maken.”
Ook Copernicus kwam niet op de index van verboden boeken, omdat hij zijn waarnemingen formeel als theorie presenteerde. Galileo deed dat aan het begin van de zeventiende eeuw niet en werd volgens sommige historici om die reden op het matje geroepen – hoewel anderen menen dat het kwam door zijn hoekige karakter. Van de weeromstuit kwam daardoor ook Copernicus toch nog op de index, maar niet als de bezitter van het boek bereid was om enkele delen te schrappen. Zodoende zijn in het Vaticaanse exemplaar de laatste woorden van de titel doorgestreept. Het bleef dus schipperen, maar uiteindelijk werden de nieuwe wetenschappelijke vindingen toch geaccepteerd.
Botsen
Datzelfde geldt voor biologie en geologie waar de evolutietheorie en de geologische tijdvakken botsten met de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal. Een mooi voorbeeld dat op de expositie te zien zal zijn, is een fossiel dat aanvankelijk voor een mens van voor de zondvloed werd gehouden, maar later een reuzensalamander is gebleken. Tijdens een bezoek aan het als een ouderwets rariteitenkabinet ingerichte museum van de geschiedenis der geneeskunde, vlakbij het Vaticaan, haalt conservator Gaspare Baggieri de aanname dat de middeleeuwse kerk anatomisch onderzoek verbood, onderuit. „Integendeel, artsen verrichtten al sinds 1300 sectie om de menselijke anatomie te leren kennen.”
„De kerk bevorderde praktijken als zalving van overledenen, ontleding ten behoeve van lichaamsrelieken en onderzoek naar tekenen van heiligheid in menselijke ingewanden”, voegt conservator Lieke Wijnia daaraan toe in de uitgebreide tentoonstellingscatalogus.
De schepping van de wetenschap, van 22 februari tot 4 juni in het Museum Catharijneconvent in Utrecht.