Israëlische Nira Sharabi leeft met de geur van de dood
Hamasterroristen sleepten Nira Sharabi met man en dochters uit hun huis in kibboets Be’eri. Ze namen haar echtgenoot, zwager en aanstaande schoonzoon mee naar Gaza. Zelf wist ze met haar kinderen in de chaos te ontkomen: „Ik weet nog steeds niet waarom ze ons niet hebben vermoord.”
Zaterdag 7 oktober staat voor altijd in het collectieve geheugen van Israël gegrift. Vrijwel iedereen kent wel een familielid of vriend die op die zwarte zaterdag bij de bloedige aanslagen van de Palestijnse terreurbeweging Hamas om het leven kwam of naar de Gazastrook werd ontvoerd. Voor menigeen dringt zich dan ook de vergelijking op met de Holocaust of de Jom Kipoeroorlog van 1973. Nooit eerder werden bij een verrassingsaanval zo veel Joden tegelijk vermoord.
Enkele duizenden strijders van Hamas braken in de vroege ochtend van 7 oktober door de grensafscheiding tussen Israël en de Gazastrook heen. Onder dekking van duizenden raketten die zij op Israël afvuurden en door het onklaar maken van bewakingscamera’s en sensoren, wisten de terroristen diep in Israëlisch grondgebied door te dringen. Systematisch kamden ze kibboetsen en andere plaatsen in het grensgebied uit. Bewoners werden verkracht, gemarteld en op de meeste gruwelijke wijze vermoord. Beelden van onthoofde en verbrande lichamen gingen de hele wereld over. In totaal namen de aanvallers zo’n 240 gijzelaars mee.
Onvermijdelijk
Direct na de aanslagen was duidelijk dat een oorlog onvermijdelijk was. Israël riep zo’n 360.000 reservisten op – de grootste mobilisatie uit de geschiedenis van de Joodse staat. In de eerste dagen na de aanvallen was het leger voornamelijk bezig om het grensgebied van terroristen te zuiveren. Tegelijkertijd voerde de luchtmacht grootschalige bombardementen op doelen in de Gazastrook uit.
Het vormde de opmaat naar een invasie van het dichtbevolkte Palestijnse gebied. Het Israëlische leger sommeerde de bevolking naar het zuiden van de Gazastrook te vluchten om burgerslachtoffers in de strijd tegen Hamas te vermijden. Na enkele weken verplaatste de oorlog zich ook naar het zuidelijke deel, waar zich eveneens enkele bolwerken van de terreurbeweging bevinden.
Eind november was er een tijdelijk staakt-het-vuren, dat vooral werd gebruikt om humanitaire hulp de Gazastrook binnen te brengen. En om te onderhandelen over de vrijlating van gijzelaars. In groepen van tien kwamen steeds ontvoerden vrij, in ruil voor het drievoudige aan Palestijnse gevangenen die Israël losliet.
Abrupt
Ook Nira Sharabi wachtte dag in, dag uit in spanning of haar geliefden op de lijst zouden staan. Op 29 november liet Hamas haar aanstaande schoonzoon gaan, de 18-jarige Ofir Engel, die enkele weken daarvoor de Nederlandse nationaliteit had gekregen. Maar haar man Yossi en zwager Eli zitten nog steeds vast.
„Mijn leven stond abrupt stil. Ik weet niet wanneer ze terug zullen komen. Ik kan alleen maar hopen dat ik ze ooit terug zal zien”, vertelt ze in hotel David Spa aan de Dode Zee, waar ze sinds de aanslagen van 7 oktober verblijft.
Kunt u nog eens teruggaan naar die zwarte zaterdag. Hoe verliep die dag?
„We werden om halfzeven ’s morgens wakker van de sirenes. We wonen op een paar kilometer afstand van de Gazastrook, dus luchtalarm waren we wel gewend. Wij –mijn man, drie dochters, schoonzoon Ofir en ik– grepen allemaal snel een fles water en renden naar de versterkte kamer in onze woning. Daar zijn we in principe veilig tegen inkomende raketten en andere projectielen. Ik herinner me nog dat ons huis naar jachnun rook. Dat gerecht had ik de avond daarvoor klaargemaakt om op de sjabbat te eten.
Het was vreemd dat het luchtalarm niet stopte. Normaal gesproken krijgen we al snel het sein dat het weer veilig is. Maar dit keer niet. Na verloop van tijd hoorden we buiten schoten en geschreeuw in het Arabisch. Mijn man gluurde steeds uit het raam om te ontdekken wat er aan de hand was. Hij had intussen de deur van onze versterkte kamer op slot gedaan. Op een gegeven moment belde mijn neef, die op het muziekfestival in Re’im was. Ook daar waren terroristen aan het schieten. Hij probeerde te ontsnappen en vroeg ons adres. Ik zei hem: „Kom niet hierheen, verberg je in het veld. Het is hier ook niet veilig.” Ik hoorde later dat hij was vermoord.”
Hoe lang heeft u in die versterkte kamer gezeten?
„Ongeveer zes uur. Ik heb Ofir gezegd dat hij zijn ouders moest bellen of appen. Dat heeft hij gedaan. Mijn echtgenoot is nog een keer naar buiten gegaan, maar hij kreeg te horen dat er terroristen in de kibboets waren en dat hij zo snel mogelijk terug naar de versterkte kamer moest gaan. Iets na twaalf uur kreeg ik een berichtje van mijn schoonzus: Er zijn terroristen in ons huis, help ons alsjeblieft. Enkele ogenblikken later zijn zij en haar twee dochters doodgeschoten.
Ook van anderen kregen we angstaanjagende berichten: Wat is er aan de hand? Waar is het leger? Er zijn heel veel terroristen en ze vernielen alles.
Om halfeen hoorden we Arabische stemmen in ons eigen huis. De terroristen gingen van kamer naar kamer; ze lachten en haalden alles overhoop. Dat duurde ongeveer tien minuten. We wisten dat het een kwestie van tijd zou zijn voor ze ons zouden vinden. Kort daarna forceerden de terroristen de deur van onze schuilplaats. Ze schoten direct onze hond dood. Onze hele gezin werd naar buiten gedreven. Wij hadden nota bene onze pyjama nog aan. We moesten op het gras gaan zitten, samen met een ouder echtpaar en een ander gezin. Ze bevalen ons doodstil te zijn en onze mobiele telefoons af te geven. Een van de terroristen nam een selfie, terwijl hij aan het schieten was en stuurde die rond.
Aan ons huis hing een Israëlische vlag. Die haalden de terroristen naar beneden en verscheurden hem. „Dood aan Israël! Dit is Palestina. Israël bestaat niet! Dood de Joden”, schreeuwden ze.
Ondertussen gingen de terroristen van huis tot huis in de rest van de kibboets. We hoorden voortdurend geweervuur. Overal om ons heen waren zwarte rookwolken van woningen die ze in brand hadden gestoken. Na een klein halfuur brachten ze ons naar een straat in de kibboets waar een zwarte auto stond te wachten. Ofir en mijn dochter liepen hand in hand, maar de aanvallers vertelden hun dat ze elkaar los moesten laten. Ze duwden Ofir en mijn man Yossi in die wagen, samen met de 16-jarige zoon van een buurman. Yossi keek naar me vanachter het raam van de auto. Er was geen tijd om iets te zeggen. Dat was de laatste keer dat we hen zagen. Ik weet nog steeds niet waarom ze ons niet hebben vermoord.”
U wist met uw kinderen te ontsnappen.
„In de chaos lukte het mij en mijn drie dochters –Yuval, Ofir en Oren– aan de aandacht van de terroristen te ontsnappen. Ze waren druk bezig gijzelaars af te voeren en nog meer vernielingen aan te richten. We zijn naar een ander deel van de kibboets gerend, hebben een raam ingeslagen en ons in de versterkte kamer van een huis verborgen. Daar hebben we nog uren gezeten. Met de angst dat Hamasleden ook die woning zouden binnendringen. Rond negen uur ’s avonds kwamen eindelijk de soldaten van het Israëlische leger om ons te ontzetten. We wisten niet of het wel echt militairen waren, want we hadden gehoord dat terroristen zich ook als soldaat voordeden. „Schiet ons alsjeblieft niet dood, wij zijn Israëliërs”, zei ik. Ze antwoordden in het Hebreeuws. Dat waren voor ons de meest bevrijdende klanken van die dag. Ze reden ons eerst naar Netivot, een plaats in de buurt. Later zijn we naar dit hotel aan de Dode Zee gebracht.”
Wat zagen jullie in de kibboets toen je die verliet?
„Het was donker en de elektriciteit was uitgevallen. Dus zo veel zagen we niet eens. Desondanks zeiden de soldaten tegen ouders dat ze de ogen van hun kinderen moesten bedekken. Ik keek wel en zag stapels lichamen op de grasvelden. En veel bloed – overal. Een van de kinderen vroeg: „Mama, wat is dat?” De soldaten zeiden: „Maak je geen zorgen, dat is een terrorist.” Het ergste wat me is bijgebleven, is de stank van verbrande lichamen en huizen. De geur van de dood. Die raak je niet meer kwijt.”
Had u deze aanslagen op een of andere manier aan zien komen?
„Zoiets als dit hadden we nooit verwacht. Wij wonen 5,5 kilometer van de Gazastrook. We zijn opgegroeid met luchtalarm en dreiging. We hebben hier oorlog van dichtbij meegemaakt. Maar niets kon ons voorbereiden op wat er op 7 oktober is gebeurd. Mijn vader overleefde de Holocaust. Hij vroeg zich elke dag af waarom de Shoah heeft kunnen gebeuren. Waarom niemand iets heeft gedaan. Datzelfde vragen wij ons anno 2023 ook af.”
En heeft u een antwoord op die vraag?
„Ik weet het echt niet. De mensen in Gaza kennen ons niet eens. En toch haten ze ons vanaf hun geboorte. Hun wordt geleerd om ons te haten, ze krijgen het met de paplepel ingegoten. Waarom? Dat hebben we toch niet verdiend?”
Hoe gaat u met het verdriet en de onzekerheid om?
„Sinds 7 oktober is er geen dag voorbijgegaan dat ik niet heb gehuild. Tegelijkertijd heb ik niet eens een hoekje in mijn eigen huis waar ik me kan terugtrekken om even alleen te zijn met mijn verdriet. Want mijn huis is er niet meer. Ik probeer er niet aan te denken hoe mijn geliefden aan het overleven zijn, want dan ga ik eraan onderdoor. Ik beschouw mijn leven hier als een alternatieve realiteit ten opzichte van de realiteit waarin zij verkeren. Soms denk ik dat het allemaal een nachtmerrie, of een scène uit een horrorfilm is geweest. Maar dat is helaas niet zo.”
Zult u ooit nog naar Be’eri terug kunnen?
„Alles is weg daar. Kapot. Verbrand. Ik denk niet aan teruggaan. Mijn enige zorg is dat de gijzelaars vrijkomen. Alles wat ik wil is een normaal gezinsleven. Dat hadden we, maar die werkelijkheid is op de meest afschuwelijke manier verstoord.”