Meditatie: geestelijke doodslaap
Romeinen 13:14
„Laat ons, als in de dag, eerlijk wandelen; niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid.”
Brassen, zwelgen, hoererij, overspel, haat, nijd en al zulke zinnelijke bedenkingen van het vlees zijn werken der duisternis. De ziel, die in gevangenschap is van deze werken, ligt in een geestelijke doodsslaap. Zonder Christus is hieruit geen ontwaken mogelijk, dan alleen met de verschrikkingen van de hel. In zo’n afschuwelijke duisternis ligt ieder natuurlijk mens volgens zijn aangeboren zondestaat; de een op een grove, de ander op een meer verfijnde wijze. Niet alleen brassen en zwelgen, niet alleen openbare ontucht, woedende toorn en haat zijn werken van de duisternis, maar ook meer verfijnde neigingen tot zelfzucht en eigenliefde. Ook het gebrek aan ware broederlijke liefde, aan een stille en zachtmoedige geest, aan ingetogenheid en zelfverloochening. In het algemeen de voortdurende inwilliging van alles wat vleselijk is. Het maakt de geest slaperig en heeft als gevolg dat hij geen deel heeft aan de heldere dag.
Hoeveel mensen hebben eerst het lichaam te veel verzorgd en aan een zucht naar genot en ijdelheid plaats gegeven? Daardoor is de begeerlijkheid van het vlees en van de ogen en de grootsheid van het leven steeds meer toegenomen en hebben zij zich misschien door onreinheid van lichaam en ziel naar het verderf gebracht. Hoeveel mensen doen zich uiterlijk vriendelijk voor, terwijl toch in hun harten een geheime nijd, boze ijverzucht, grimmige ontevredenheid of bittere haat onophoudelijk aan de wortel van hun leven knagen?
Sixt Karl von Kapff, predikant te Korntal
(”Keur van leerredenen”, 1859)