Mensverbetering door techniek brengt geen verlossing
In het paradijs stond de mens voor de keuze: God geloven en ”Leven” of ”als God willen zijn”. De belofte van waarachtig leven met God of de belofte van de slang goddelijk te worden zonder God. Wie geloven wij? In zekere zin doen soortgelijke beloften nog steeds een appel op ons.
Het Evangelie belooft aan hen die in waar geloof zich aan de Heere Jezus Christus als hun Redder en Heere toevertrouwen vergeving van zonden, rechtvaardiging en volkomen verlossing. Die volkomen verlossing wordt door de apostelen Petrus en Johannes benoemd als „deelkrijgen aan de goddelijke natuur” (2 Petrus 1:4) en „dat wij Hem gelijk zullen zijn” (1 Johannes 3:2).
In het West-Europese christendom is aan deze teksten beperkt aandacht geschonken, in tegenstelling tot het oosterse christendom. Daar wordt op basis van deze teksten gesproken over de vergoddelijking (theosis) van de gelovige. We gebruiken technieken om, op een bepaalde manier, het genezingswerk van Jezus voort te zetten. Kunnen we zo ook niet technieken gebruiken om die vergoddelijking alvast een stapje dichterbij te brengen? Nieuwe technieken in ontwikkeling beloven niet slechts herstel van allerlei aandoeningen, maar mensverbetering, bovenmenselijke of zelfs goddelijke eigenschappen en vermogens, fysiek, psychisch en verstandelijk en misschien zelfs wel moreel.
Binnen de (internationale) theologie vindt een serieuze bezinning hierop plaats. Ook ruimdenkende theologen zijn op dit punt behoorlijk terughoudend. Immers, naast het motief van de vergoddelijking is er het scheppingsmotief. De mens is schepsel, gemaakt naar het beeld van de Schepper, maar niet zelf schepper. Wat betekent dan ”deelhebben aan de goddelijke natuur”, en ”dat wij Hem gelijk zullen zijn”? Theologisch moet dit worden opgevat als een facet van het genadewerk van God in Christus. En wel als deel van de laatste stap daarvan, de verheerlijking in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Romeinen 8:17 en 29). De Bijbel geeft geen enkele reden te veronderstellen dat deze stap ook met techniek tot stand gebracht zou kunnen worden, evenmin als dat kan met vergeving, rechtvaardiging en heiliging. Bovendien is de technische mensverbetering individueel en afgebakend, maakbaar en tegelijkertijd op termijn onvoorspelbaar. Het gehele genadewerk van Christus daarentegen wordt verkregen langs een weg van zelfontlediging (vergelijk Filippenzen 2), in gemeenschap met heel de gemeente, tempel van God in de Geest. Dit is een geestelijk werk dat uitloopt in de eeuwige toekomst van Gods Rijk. Er is dus een grote kloof tussen technische mensverbetering en de wijze waarop God Zijn kinderen in Zijn heerlijkheid zal laten delen. Wiens beloften willen we geloven?
Betekent dit dat het Bijbelse motief van verheerlijking in de voltooiing geen betekenis heeft voor onze bezinning op de (grenzen van) medische technieken? Nee, dat motief is wel degelijk van betekenis. Maar naast dit motief zijn er de motieven van schepping, van zonde en kwaad en van verlossing door Christus. Het scheppingsmotief wijst op mogelijkheden en bedoeling, maar ook op begrenzingen. Het motief van zonde en kwaad doet ons zien op verstoringen die niet tot Gods bedoeling behoren, als gevolg van menselijke ongehoorzaamheid. Het motief van verlossing wijst op Christus als de enige Weg tot een heilrijke eeuwige bestemming en motiveert om in navolging van Hem nood en lijden van mensen te verlichten. Daaraan kan techniek een grote bijdrage leveren. Maar het motief van verheerlijking bepaalt ons er ook bij dat het volle heil niet komt door menselijk ingrijpen –al ons werk is immers ook onderhevig aan zonde en kwaad– maar van Godswege. Wel kunnen onze technische mogelijkheden, met hun betekenis voor verlichting van lijden en herstel, naar Gods toekomst verwijzen en zo toch in dienst komen van Zijn heerlijk Koninkrijk.
Niet in een technische vergoddelijking van de mens ligt onze verlossing maar in de menswording van de Zoon van God, het onbevattelijke mysterie van de incarnatie van God de Zoon in de maagd Maria. Komt, verwondert… en laten wij aanbidden.
De auteur is emeritus bijzonder hoogleraar Lindeboomleerstoel voor ethiek van de zorg, Theologische Universiteit Utrecht. Dit artikel is een bewerking van een column die verscheen in Zicht (2023, nr. 3), uitgave van de Guido de Brès-Stichting.