De achilleshiel van de hulpindustrie
Het lijkt onontkoombaar dat je in de wereld van de goede doelen een wij en een zij hebt. Wij, dat zijn de gevers, en zij zijn de ontvangers.
Iets preciezer: wij zijn de westerlingen, zij de Afrikanen en Aziaten. Of, iets hiërarchischer: wij zijn degenen die bepalen, terwijl zij degenen zijn die volgen. Nog een stapje verder: wij zijn de witte redders, zij zijn degenen die dankbaar op hun redding wachten.
Ziedaar wat wel de achilleshiel van de hulpindustrie wordt genoemd. Het is een situatie waarin doorgaans witte westerlingen vanuit hun veronderstelde ongebreidelde goedheid hun superioriteit opleggen aan de mensen die hun hulp ontvangen.
Dit ”witteverlosserscomplex”, zoals het ook wel genoemd wordt, krijgt zijn voeding uit een manier van denken waarin we zelf de ultieme verwezenlijking zijn geworden van wat mens-zijn betekent. In jip-en-janneketaal: wij hebben het beste geleerd wat het is om echt mens te zijn en dus hebben we de morele plicht om de arme stakkers onder ons helpen.
Hoe dat werkt, laat de zeer invloedrijke piramide van Maslow zien. De Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow stelde dat model in de vorige eeuw op. Zijn piramide ordent menselijke behoeften. Helemaal onderaan staan fysieke behoeften, zoals eten, drinken en onderdak. Dat zijn de basisbehoeften die iedereen allereerst nodig heeft. Daarna komen zaken als veiligheid en zekerheid, vriendschap en familie, eigenwaarde en respect. Helemaal bovenaan staat zelfactualisatie, een staat waarin iemand zijn persoonlijkheid steeds verder ontwikkelt en het beste uit zichzelf haalt – iets wat lang niet iedereen bereikt.
Waardigheid
Maar is dat model wel Bijbels? Volgens Mekdes Haddis niet. Zij is een Ethiopisch-Amerikaanse missioloog die uit eigen ervaring weet wat er allemaal mis kan gaan als westerlingen goed werk willen gaan verrichten in het buitenland. In haar veelgeprezen boek ”A Just Mission” (2022) haalt ze het Bijbelse voorbeeld aan van de arme vrouw die in de tempel haar twee muntjes doneert. Die vrouw gaf meer dan de rijke die van zijn overvloed geeft, zegt Jezus.
Met andere woorden: iemand die nauwelijks kan voorzien in de behoeften van de onderste trede van de piramide, kan tegelijk boven zichzelf uitstijgen en met respect en waardigheid doen wat goed is – iets wat bij de bovenste trede hoort. We worden blijkbaar niet zomaar een beter mens als we rijk zijn. Onze waardigheid als mens is een van God gegeven waardigheid en ontlenen we niet aan status of macht.
„Het idee dat alleen de ”haves” iets kunnen geven aan de ”have-nots” versterkt het elitarisme en het klassisme”, stelt Haddis. „Het negeert de waarheid van Gods Woord, dat waarde toekent aan iedere beelddrager, en het geeft de rijken heerschappij over de armen.”
Desondanks is het piramidedenken volgens haar diep doorgedrongen in westerse kerken en christelijke goededoelenorganisaties. En dat betekent dat ook goede doelen en westerse zendingsorganisaties haast automatisch een zweem van macht en superioriteit om zich heen hebben hangen. „Een identiteit van ongecontroleerd wit redderisme in westerse missies vertaalt zich in superioriteit wanneer blanke missionarissen omgaan met lokale leiders.”
Anticonceptie
Let wel: het gaat hier niet om het in twijfel trekken van goede bedoelingen. Die bedoelingen betwijfelt niemand; die zijn vaak heel oprecht. Het gaat om een blinde vlek voor de superioriteit van de eigen opvattingen. Mensen kunnen met de beste bedoelingen proberen een ander te helpen, maar zich er totaal niet bewust van zijn dat ze hun eigen agenda aan het doordrukken zijn – ook al past die helemaal niet in de lokale context.
Voorbeelden daarvan zijn er genoeg. Bijvoorbeeld de hele industrie om Afrika aan de anticonceptie te krijgen. Westerse hulporganisaties hebben een lange geschiedenis van het promoten van geboortebeperking in Afrika, terwijl Afrikaanse leiders hier vanouds veel kritiek op hebben.
De Nigeriaanse biomedische wetenschapper Obianuju Ekeocha, directrice van de prolifeorganisatie Culture of Life Africa, schreef daarover een open brief aan Melinda Gates van de Bill & Melinda Gates Foundation, die veel geld heeft gedoneerd aan geboortebeperking in Afrika. Ekeocha schrijft daarin: „Alles wat ik met zekerheid kan zeggen is dat wij, als een samenleving, van baby’s houden en hen welkom heten. Te midden van alle Afrikaanse aanvechtingen en moeilijkheden zijn onze baby’s altijd een stevig symbool van hoop geweest, een belofte van leven.”
Ze sluit af met een noodkreet: „Alsjeblieft Melinda, luister naar de oprechte schreeuw van een Afrikaanse vrouw en gebruik je geld genadig om te betalen voor wat we ECHT nodig hebben.”
Kinderbijbel
Veel christenen zullen het ermee eens zijn dat dit een vorm is van westerse hulpverlening die te weinig rekening houdt met de lokale cultuur. Maar hoe zit dat als het dichter bij huis komt? Blijft onze blik dan net zo scherp?
Hoe zit het bijvoorbeeld met die korte missietrip van een reformatorische organisatie naar een land in Afrika om een waterput te slaan? Of een school te schilderen? Hoe zit het met dat theologische boek of die kinderbijbel waar de Nederlandse context uit de poriën komt maar die desondanks letterlijk vertaald moet worden? Hoe zit het met de ontvangers van een winterproject van wie impliciet wordt verwacht dat ze zich vooral heel dankbaar opstellen?
Wellicht vragen sommigen zich oprecht af wat er mis is met deze voorbeelden. Dat is exact de blinde vlek waar de Ethiopisch-Amerikaanse Haddis het over heeft. Over die short-term-tripjes bijvoorbeeld: ze wijst erop dat die in feite vooral draaien om jongeren uit westerse landen die zichzelf verder willen ontwikkelen – ofwel: die willen werken aan de zelfactualisatie in de piramide van Maslow. Een missietripje naar mensen onderaan de piramide past daar perfect in. De arme krijgt brood, en de rijke krijgt zijn zelfontwikkeling. Het probleem is: van enige gelijkwaardigheid is daarbij geen sprake.
Datzelfde probleem kan zich voordoen bij het theologische boek, als vanuit een Nederlands kantoor wordt bedacht dat dit is wat de ontvanger in Afrika nodig heeft zonder dat dit vanuit het werkveld wordt bevestigd. Of bij het winterproject waar iedereen precies dezelfde hulp ontvangt, terwijl de ervaren nood per gezin heel verschillend kan zijn. In elk van die gevallen is het probleem dat anderen ver weg, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, bepalen wat er moet gebeuren op de grond.
Zwembad
Dat is waarom het met die waterputten en die schooltjes zo vaak niet werkt: het wordt vaak op verticale wijze uitgevoerd, zonder relatie, zonder wederkerigheid. Zoals toen genereuze donors een zwembad bouwden voor een weeshuis in Afrika. Jaren later ontdekten de donors dat het prachtige zwembad nooit gebruikt was. Waarom niet? De kinderen konden niet zwemmen, het weeshuis had geen geld voor het onderhoud, de veiligheid was in het geding, enzovoort. Allemaal redenen die de donors hadden kunnen horen als ze eerst geluisterd hadden naar wat de mensen ter plaatse als echte problemen ervaren.
Het probleem gaat nog dieper. Westerse liefdadigheid is op deze manier niet alleen ineffectief, maar soms ook gevaarlijk. De Zambiaanse econoom Dambisa Moyo toont in haar boek ”Dead Aid” (2009) aan dat westerse hulp als wapen kan worden gebruikt om Afrikaanse democratieën te verwoesten en dat het Afrikanen tegenhoudt om economische onafhankelijkheid te bereiken.
Dat zijn grote woorden, maar ze heeft er sterke argumenten voor. Westerse hulporganisaties werken niet zelden nauw samen met corrupte regimes die allesbehalve democratisch zijn, en die ze op die manier helpen legitimeren. De gewone bevolking staat daar machteloos tegenover. Het resultaat is een soort modern kolonialisme waarin, net als vroeger, over anderen beslist wordt in plaats van ze zelf een stem te geven.
Gerechtigheid
Zijn er oplossingen voor deze misère? Zeker wel. Volgens Mekdes Haddis begint het ermee dat de westerse kerk werkelijk gerechtigheid moet willen brengen. Geen filantropie, geen liefdadigheid, maar gerechtigheid. Bijvoorbeeld door bij te dragen „aan het herstel van rijkdom en financiële onafhankelijkheid in de gemeenschappen waar ze deel van uitmaakt. Dat is rechtvaardigheid, dat is verantwoordelijkheid, en dat is echte filantropie.”
Gerechtigheid is dus een kernwoord, een begrip dat zich ver uitstrekt. Wie gerechtigheid wil brengen, moet eerst onder ogen zien waar gerechtigheid voor het eerst in stukken brak: in de hof van Eden. Dat betogen Steve Corbett en Brian Fikkert in hun boek ”When Helping Hurts” (2014), wat nu al een klassieker genoemd kan worden (en waarvan een heel goede videoserie beschikbaar is op YouTube).
Dáár, in Eden, brak de relatie tussen God en mens in stukken. En als gevolg ook de relatie van een mens met zichzelf, de relatie met anderen om hem heen en de relatie met de rest van de schepping. Dat geldt niet alleen voor de materieel arme in Afrika, maar voor ieder mens. Er is dus in feite helemaal geen wij en geen zij.
„Totdat we onze wederzijdse gebrokenheid omarmen, zal ons werk met mensen met lage inkomens waarschijnlijk meer kwaad dan goed opleveren”, schrijven Corbett en Fikkert. Maar zodra we dit inzien, ontstaat er ruimte voor gelijkwaardigheid in hulpverlening. Dan blijft liefdadigheid geen top-downonderneming, maar wordt het een manier van samenwerken waarin de ontvanger zélf aan de slag gaat en op die manier zijn waardigheid behoudt.
Beleid
Het is natuurlijk niet zo dat dit nieuwe geluiden zijn in de christelijke hulpverleningswereld. Zeker grotere organisaties zijn zich hier al jaren van bewust en maken hier duidelijk beleid op. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het werken aan gerechtigheid tot kernonderdeel van de missie te maken, zoals Woord en Daad doet. Of door samenwerken met lokale gemeenschappen hoge prioriteit te geven, wat ZOA bijvoorbeeld nastreeft.
Het is gelukkig niet moeilijk om de lijst verder uit te breiden. Maar of die bewustwording voor alle christelijke hulporganisaties geldt, is een vraag die zij het beste zelf kunnen beantwoorden.
Journalist
speurt in de geschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws
Jacob Hoekman