Meditatie: Jood én heiden
Jesaja 49:6
„Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde.”
De Heere toont hier dat de Messias wel zou zijn tot zaligheid van de Joden, om degenen die onder hen uitverkoren waren in te zamelen, maar dat de kracht van Zijn gerechtigheid zich niet tot de Joden zou beperken. Hij zou ook tot heil van de heidenen zijn. En dat, omdat het eerste alléén te gering was. Het was ten opzichte van de waardigheid van de Messias en ten opzichte van de algenoegzaamheid van Zijn verdiensten niet gepast dat de kennis en de vrucht daarvan alleen maar binnen één land en één volk begrensd zouden blijven. Zijn verdiensten waren immers genoegzaam voor een gehele wereld. De profeten en de priesters hadden het werk van God nu zo lang onder Israël gedaan. Het was billijk dat de Messias Zich nu openbaarde als een groter Profeet en een uitnemender Hogepriester. Dat zou dáárin uitkomen, dat Hij ook Profeet en Priester werd van de heidenen. Zou het ook zeker loon genoeg geweest zijn voor de zware arbeid van Zijn ziel, indien Hij maar onder één volk zaad gezien had?
Abraham Hellenbroek
(”Bijbelse Keurstoffen”, deel 2; 1738)
Abraham Hellenbroek werd op 3 december 1658 in Amsterdam geboren. Achtereenvolgens was hij predikant in Zwammerdam, Zwijndrecht, Zaltbommel en Rotterdam. Grote bekendheid kreeg hij door zijn catechisatieboekje ”Voorbeeld der Goddelijke waarheden”, maar bijvoorbeeld ook door zijn hoofdwerk ”De Evangelische Jesaja”. Hellenbroek overleed op 16 december 1731.