Bij mij thuis
„Mam, ik vond het lastig wat ik moest zeggen. We moesten ons voorstellen en vertellen hoeveel broertjes en zusjes we hebben. Ik wist niet goed wat ik moest zeggen, moest ik nu zeggen dat ik één zusje heb of drie? Want ik heb er drie, maar één zusje woont maar bij ons.” Zomaar een opmerking van onze pleegzoon toen hij thuiskwam van zijn eerste clubactiviteit. Ineens werd hij weer zo direct geconfronteerd met het feit dat hij niet met al zijn biologische zusjes bij ons woont. Voor ons een gesprek dat vaker gevoerd wordt. Zo gaat dat bij ons thuis.
Het thema van de kinderboekenweek is dit jaar ”Bij mij thuis”: „Hoe is het bij jou thuis? Wat maakt jouw huis een thuis? Bij iedereen is het thuis anders. We kunnen zo veel van elkaar leren, lees mee!” De organisatie achter de Kinderboekenweek wil kinderen uitnodigen om eens achter de deur van een ander te kijken.
Er ontstaan allerlei discussies rond de inhoud van kinderboeken. De een vindt dat kinderen door boeken te veel in aanraking komen met verschillende overtuigingen. De ander is van mening dat er meer aandacht mag komen voor mensen met een andere kleur of geaardheid. Moet je kinderen op deze manier confronteren met deze actualiteiten?
Worden ook kinderen niet al zo vaak geconfronteerd met verschillende thuissituaties? Met verdrietige omstandigheden in hun gezin? Gewoon door een vraag die gesteld wordt? Vragen kunnen niet alleen voor jongeren, maar ook voor ouderen zo confronterend zijn. Vragen kunnen ons zomaar overvallen. Op de meest onverwachte momenten krijg je zo’n vraag. Ineens weten we niet goed wat we moeten zeggen. We voelen ons verlegen met de vraag. We voelen pijn of schaamte. We zijn geraakt. De vinger wordt op je zere plek gelegd. Oude of verse wonden worden opengehaald.
Natuurlijk worden zulke vragen gesteld met een goede bedoeling. Degene die de vraag stelt, stelt hem heel onwetend. Hij weet niet welke pijn het bij jou oproept.
Je stelt een vraag en bij de ander hoor of voel je ineens enige aarzeling. Ik had het zelf kortgeleden ook nog. Iemand vroeg waar ik woonde en uiteraard vroeg ik: „Waar wonen jullie?” Haar antwoord was: „Ík woon in…” Eén zo’n woordje, het accent dat gelegd wordt, is zo veelzeggend. Er zit een verhaal achter, er schuilt pijn achter het antwoord.
Nog zo’n vraag: „Hoeveel kinderen hebben jullie?” Als je dan moet zeggen: nul… Of die opa die zei: „We hebben zeven kleinkinderen hier op aarde en één in de hemel.” Als aan een kind gevraagd wordt welk werk vader doet, maar vaders plaats is leeg. Of als je werkloos bent en iemand vraagt wat voor werk je doet.
Welk antwoord geef je dan? Draaien we eromheen en geven we een antwoord zonder eerlijk te zijn? Soms hebben we geen zin om dingen uit te leggen of leent de gelegenheid zich er niet voor. Er is moed voor nodig om een open antwoord te geven of te zeggen dat de vraag je raakt. Je stelt je kwetsbaar op als je iemand achter jouw deur laat kijken. Het is knap als mensen zich kwetsbaar durven op te stellen en eerlijk antwoord geven. Als we in vertrouwen dingen kunnen delen, kan dat ook helend werken.
Of vertellen we maar de halve waarheid? Net als de Samaritaanse vrouw in Johannes 4, toen de Heere Jezus tegen haar zei: „Ga heen, roep uw man, en kom hier.” Ze zei: „Ik heb geen man.” In Zijn antwoord laat de Heere Jezus zien dat Hij alles van haar weet. Hij weet ook alles van u, van jou, van mij. Hij weet wat er in ons hart leeft. Hij weet welke pijn we meedragen. Hij weet hoe het bij ons thuis is.
Bij mij thuis geeft dit genoeg stof tot nadenken. Met of zonder (kinder)boek.
De auteur is preventiemedewerker bij Stichting De Vluchtheuvel