Bestaanszekerheid gaat ook over waardigheid
Sinds jaar en dag constateren politicologen dat een sociaalconservatieve partij ontbreekt in Nederland. Dat is opmerkelijk gezien het grote kiezerspotentieel dat zich juist in dit deel van het politieke spectrum ophoudt.
Hoewel Pieter Omtzigt zijn programma nog moet publiceren, lijkt Nieuw Sociaal Contract (NSC) deze leemte in het landschap van politieke partijen op te vullen. Sociaalcultureel behoudend, vergelijkbaar met een aantal rechtse partijen, maar sociaaleconomisch vooruitstrevend, ter linkerzijde van het midden.
De twee belangrijkste speerpunten in Omtzigts prille campagne zijn bestaanszekerheid en herstel van de relatie tussen burger en overheid. Daarmee lijkt NSC hoge ogen te gaan gooien bij de Tweede Kamerverkiezingen in november. Dat roept de vraag op waarom linkse partijen er de afgelopen jaren slechts beperkt in geslaagd zijn om voet aan de grond te krijgen met een verhaal dat draait om solidariteit en herverdeling.
Het was een centrumrechts kabinet met VVD en CDA dat de afgelopen jaren fors investeerde in sociale regelingen, niet in de laatste plaats tijdens de lockdowns in de coronacrisis. Het energieplafond voor 2023 kwam er weliswaar op voorspraak van PvdA en GroenLinks en stuitte aanvankelijk op uitvoerbaarheidsbezwaren, maar inhoudelijk was er partijbrede consensus dat lagere inkomensgroepen niet onevenredig hard geraakt mochten worden na de Russische inval in Oekraïne.
Met andere woorden: staat bestaanszekerheid niet al lang en breed op de kaart? Wie er een strikt materiële definitie van bestaanszekerheid op nahoudt –de zekerheid dat je in je levensonderhoud kunt voorzien– zal hier wellicht bevestigend op antwoorden. Maar als de toeslagenaffaire iets heeft laten zien, dan is het wel dat bestaanszekerheid over veel meer gaat dan de behoefte van ieder mens aan minimale materiële welvaart.
Het hoofd boven water houden is één ding, maar daarmee is nog niet gezegd dat iemand ook daadwerkelijk beschermd wordt tegen onrecht en willekeur, laat staan dat iemand zich gewaardeerd en gerespecteerd voelt. Bestaanszekerheid gaat evenzeer over erkenning en dus uiteindelijk over waardigheid: de intrinsieke waardigheid van mensen onderling (van mens tot mens) en de waardigheid van mensen als burgers (ten overstaan van de overheid). Wie bestaanszekerheid als een minimale eis van respect en rechtszekerheid opvat, moet concluderen dat er nog enorm veel werk aan de winkel is.
Niet voor niets stelt Omtzigt dat er vele jaren nodig zijn om de relatie tussen burger en overheid te herstellen. Het temperen van de verwachtingen is niet alleen een kwestie van realiteitszin of het afwijzen van populistische retoriek, maar ook een op waarde schatten van de opgave die voorligt. De opgave waar een volgend kabinet voor staat, is fundamenteel anders dan het ongedaan maken van regulier overheidsfalen. Gederfde inkomsten door een lockdown of een betalingsachterstand door een hoge energierekening zijn linksom of rechtsom te compenseren, maar voor geschonden vertrouwen bestaat geen ”quick fix”, geen snelle oplossing.
Ook Pieter Omtzigt is niet de quick fix die zal zorgen voor acuut herstel van vertrouwen in de rechtsstaat. Maar als geen ander is hij de politieke belichaming van een groep Nederlanders die zich niet gezien en gehoord voelt, of het nu gaat om toeslagenouders, Groningers of boeren. Op verschillende manieren zijn deze groepen slachtoffer geworden van willekeur van de overheid en ervaren zij onvoldoende maatschappelijke erkenning.
Grote groepen kiezers kunnen zich beter met Omtzigt en minder met Marijnissen, Klaver of Timmermans vereenzelvigen, omdat eerstgenoemde duidelijk dingen voor elkaar gebokst heeft en al jaren de rol van ”underdog”, van verliezer vertolkt heeft. Eerst binnen het CDA, later tegen Rutte en nu tegen zo’n beetje de gehele gevestigde orde. Door bestaanszekerheid van een bredere definitie te voorzien, slaagt Omtzigt erin om niet alleen zijn oude partij, de BBB en de SP leeg te eten, maar weet hij ook een bres te slaan in het gehele politieke landschap. En daarmee laat Omtzigt zien dat politiek niet zozeer een afspiegeling is van economische conflicten of klassenstrijd, maar dat het in de kern gaat over het faciliteren van publieke erkenning en waardigheid. Kiezers worden door veel meer gemotiveerd dan enkel hun sociaaleconomische perspectief.
De auteur is politicoloog.