Tafelgesprek over nieuwe Bijbel
Titel:
”De komst van de Statenbijbel”
Auteur: J. van Reenen, met illustraties van Jaap Kramer
Uitgeverij: De Banier, Utrecht, 2004
ISBN 90 336 2784 1
Pagina’s: 133
Prijs: € 17,95. Op het gebied van Bijbel en bijbelverspreiding gebeuren het laatste jaar in Nederland spectaculaire dingen. De nieuwe bijbelvertaling (NBV) is een bestseller geworden. Van de schitterende GBS-uitgave van de Bijbel met kanttekeningen zijn inmiddels meer dan 10.000 exemplaren over de toonbank gegaan. Van de herziene uitgave van de Statenvertaling is een eerste deeluitgave verschenen.
Tegen deze achtergrond moet ongetwijfeld ook de verschijning van het boek ”De komst van de Statenbijbel” van de Veenendaalse auteur Jan van Reenen gezien worden.
In deze historische uitgave wordt allereerst aandacht gevraagd voor het ontstaan van de hervorming, de bijbelvertaling van Luther en diverse bijbelvertalingen in het Nederlandse taalgebied.
Het hoofdstuk over ”De noodzaak van een nieuwe bijbel” laat zien dat het synodale besluit om te komen tot een nieuwe vertaling voorafgegaan is door een brede discussie in de Nederlandse kerken, waaraan onder meer werd bijgedragen door Marnix van St.-Aldegonde, die zelf enkele bijbelboeken in opdracht van de Zuid-Hollandse synode vertaalde, en van Willem Baudartius, een van de latere vertalers, die reeds in 1606 anoniem het boekje ”Wech-bereyder op de verbeteringhe van den Nederlandtschen Bybel” uitgaf.
Ook waren reeds tal van particuliere en kerkelijke initiatieven tot vertaling gestrand, doorgaans doordat slechts een of enkele predikanten, naast hun gewone arbeid, hieraan werkten.
De belangrijkste drijfveren om te komen tot de Statenvertaling waren gelegen in de onvolkomenheid van bestaande vertalingen, en in het besef van de noodzaak om te komen tot een vertaling die zo dicht mogelijk bij de voorhanden zijnde oorspronkelijke tekst stond.
Vervolgens wordt geschreven over de Dordtse synode zelf, waarbij onder meer de vereisten voor de (schriftelijk gekozen) vertalers naar voren komen, en worden beknopte levensbeschrijvingen van vier van de zes vertalers (Willem Baudartius, Johannes Bogerman, Festus Hommius en Antonius Waleaeus) gegeven. Het vastleggen van een aantal vertaalafspraken, de werkwijze der vertalers, de wijze waarop vertaalproblemen werden aangepakt, maar ook het hele proces van revisie van de conceptteksten worden overzichtelijk beschreven.
Dialogen
De schrijver, die voorheen in het basisonderwijs werkte, veroorlooft zich soms gefingeerde dialogen tussen vertalers, maar ook wel tussen leden van een verzonnen huisgezin, waarin het al of niet noodzakelijke van een ’nieuwe’ vertaling aan de orde komt. Aangestipt wordt het uitbreken van de pestziekte in Leiden terwijl de vertaalwerkzaamheden al ver gevorderd waren.
In een uitvoerig hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het drukken van de Bijbel. De schrijver vermeldt dat reeds erg snel een editie is verschenen zonder de kanttekeningen. Hij gaat ook in op de stroom van uitgaven die op gang komt voordat het octrooi, dat vijftien jaar van kracht zou zijn, ontstaat. Aan het slot van het boek ontbreekt een naam- of zaakregister, maar is wel een lijst met jaartallen opgenomen.
Elke bladzijde heeft ook een kantlijn: daarin staat, voorzien van pictogrammen, extra informatie over personen, feiten en plaatsen, waardoor de schrijver de lezer wil helpen om de achtergrond van het verhaal beter te begrijpen, terwijl ook verteld wordt waar de lezer historische gebouwen of voorwerpen kan bezichtigen. De schrijver heeft deze plaatsen ook persoonlijk bezocht.
Tijdens het lezen van het boek viel mij de overeenkomst op met Van Reenens eerdere grote werk over de vaderlandse geschiedenis ”De grote geschiedenis van een klein land”: vertellen en beschrijven wordt afwisselend toegepast. Het boek lijkt me vanuit die optiek vooral geschikt voor jongeren vanaf een jaar of twaalf en voor ouderen.
Betrokkenheid
Ik noemde al het historische karakter van deze uitgave: we vinden geen beschouwing over de voors en tegens van bepaalde vertaalprincipes. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat het boek geschreven is vanuit een grote betrokkenheid op het werk van onze godzalige vaders.
Dat geeft dan ook tegelijk aan in welke kringen er vooral belangstelling voor dit boek zal zijn: laten jongeren, hun ouders en voorts onze scholen en kerkelijke verenigingen waar de liefde voor de Statenvertaling bestaat, dit boek aanschaffen, lezen, bespreken enzovoort. De Statenvertaling is het waard. De schrijver heeft met dit boek onze gezindte een dienst bewezen.