„Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? (…) Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?”

We hebben een passende tekst in Job 31:1: „Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen, hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?” We vergelijken die met vers 4: „Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?” Hoe zou ik dartele gedachten hebben, ziet God mijn wegen niet, en telt hij niet al mijn treden? Het gevoel van Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid behoedde deze heilige man niet alleen voor uiterlijke daden van onreinheid, maar ook voor de gelegenheid daartoe. De kuise Jozef werd door het gevoel van Gods alziend oog tot zo’n vrees gebracht dat hij niet bij zijn meesteres wilde liggen, ja zelfs niet bij haar zijn (Genesis 39:9,11). Dit moet de zonde inbinden om de toevlucht te nemen tot onwettige middelen in tijden van gevaar en kommer. Dat was Sauls zonde en dwaasheid. Toen hij in de uiterste nood was, ging hij naar de tovenares te Endor, om hulp en troost. En 2 Kronieken 16:9: Asa was in gevaar, en wilde samenspannen met Benhadad, en in een verbond met hem treden, en deed hem zijn verbond breken, enkel om zijn handen te sterken. Wel, zegt de profeet, doorlopen Gods ogen niet de gehele aarde? Dit behoorde hem ingehouden te hebben. Hij behoorde op te merken, dat God meer voor hem had kunnen doen dan Benhadad!

Christopher Love,
predikant te Londen

(”De alomtegenwoordigheid en alwetendheid Gods”, 1690)