Drentse ecoloog Eef Arnolds (74) vormde akkers om tot natuurparel
Van 8 hectare aardappel- en maïsakkers maakte de Drentse ecoloog Eef Arnolds (74) een gevarieerd gebied met honderden planten- en dierensoorten. Hij hoopt dat meer mensen zijn voorbeeld volgen en zo een bijdrage leveren aan de natuur.
Een klinkerpaadje voert naar een oude boerderij, in een buurtschap onder het Drentse Beilen. Het dak is begroeid met een druivenstruik. Aan de muur en op de grond staan potten met planten. Een grote walnotenboom zorgt voor de nodige schaduw.
Een donkergroene deur zwaait open. Eef Arnolds stapt naar buiten, een bebaarde man met grijs haar en levendige ogen. De zeventiger ontving in juni uit handen van prinses Beatrix de Zilveren Anjer, een prijs van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor vrijwilligers die zich inzetten voor natuur en cultuur.
”Schepping” noemt Arnolds het privénatuurterrein achter zijn huis. Die term heeft een dubbele betekenis, legt hij uit. In letterlijke zin wijst het woord op het scheppen met zand, dat nodig was voor het creëren van het gebied. In diepere zin verwijst de term naar de oorsprong van de natuur. Nee, hij gelooft niet in een God Die alles in zes dagen heeft geschapen. Maar hij is er wel van overtuigd dat alles een oorsprong, een bron moet hebben. Wie of wat dat is? „Dat is voor mij een mysterie.”
Wielewaal
In 1974 kocht Arnolds, destijds ecoloog aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen, de boerderij met een lap grond van 1,5 hectare voor een bedrag van 79.000 gulden. In de jaren daarop zag hij meerdere keren kans het perceel uit te breiden, tot het huidige oppervlak van 8,4 hectare.
Door de jaren heen heeft het perceel een ware metamorfose doorgemaakt. Het was vlak. Nu is het een afwisselend gebied met veel hoogteverschillen, twee poelen en een beekje. Het waren akkers met aardappels en maïs – nu is het een natuurgebied met een grote verscheidenheid aan wilde planten.
Rondom en op het terrein staan honderden bomen, die Arnolds handmatig heeft aangeplant. Een grote paardenkastanje dankt Arnolds aan zijn zus, die de boom opkweekte in haar vensterbank in Utrecht. Op 100 meter van het huis staat een groepje populieren. Hun planter zag daarin onlangs nog een wielewaal, een felgele vogel met een bijzondere zang. Volgens de natuurliefhebber broedt de vogel daar ook.
Keileem
Het natuurgebied is beetje bij beetje ontstaan, legt de zeventiger uit. Een van zijn eerste projecten betrof de aanleg van een vijver. Het zand dat daarbij vrijkwam, gebruikte hij voor het maken van een rotstuin.
In het gebied bevinden zich twee grote poelen. Deze liet Arnolds in 1990 uitgraven door een grondbedrijf. Het uitgraven kostte hem niets. In ruil voor het werk wilde de aannemer alleen een deel van het zand meenemen. De rest stortte hij elders op het terrein. Het resultaat is ruim dertig jaar later nog te zien aan de heuveltjes.
Op de plekken waar nu de poelen liggen, liet Arnolds ongeveer 2 meter grond uitgraven, tot een laag keileem. De bioloog neemt een handvol leemgrond uit de oever. Het plakt en valt niet uit elkaar, zoals zand. Ideale grond voor bijzondere planten, weet hij. „Leem heeft een neutrale zuurgraad en is rijk aan mineralen. Daar houden veel planten van.” In de oeverzone van de grote plas groeien onder meer oeverkruid, pilvaren en dwergvlas; zeldzame planten die hier spontaan zijn opgekomen en houden van kale plekjes.
Twee sint-jansvlinders, dagactieve nachtvlinders met zwarte vleugels en rode stippen, zuigen nectar uit beemdkroon, een plant met roze bloemen. De vlinders zijn wild, de plant is afkomstig uit zaaimengsel uit Midden-Frankrijk. Verderop staat duifkruid, een plant die lijkt op beemdkroon maar smallere blaadjes heeft. Duizenden exemplaren van deze bedreigde soort staan verspreid over het perceel. Elders in het grasland staan moeslook, betonie en witte engbloem.
Kalkgrasland
Over een groot deel van het terrein heeft Arnolds kalk gestrooid. Kalk zorgt ervoor dat de bodem minder zuur wordt en voedingsstoffen beter kan opnemen. De gevolgen voor het landschap zijn haarscherp te zien. Een beekje vormt de scheidslijn tussen het zure en het basische gedeelte. Aan de ene kant groeien planten die van kalk houden, zoals moeraswespenorchis en gevlekte orchis. Aan de andere kant groeien zuurminnaars, zoals struikhei, haarmossen en cranberry. De cranberry, een plant die van veengrond houdt en eetbare bessen draagt, is hier vermoedelijk via uitwerpselen van vogels terechtgekomen.
Ook verder op het terrein, ongeveer halverwege het perceel, is het effect van kalk duidelijk te zien. De ene helft van het perceel oogt als een weelderig Zuid-Limburgs kalkgrasland, vol bijzondere planten als blauwe knoop en gevinde kortsteel. De andere helft, met zure grond, is veel minder soortenrijk. Daar groeien algemene soorten van zandgronden en heides, zoals zandblauwtje en tormentil.
Op zowel het zure als het basische gedeelte staan opvallend veel jeneverbessen. Dit is een van de weinige coniferen die van nature in de Benelux voorkomen, naast de grove den en de taxus. De jeneverbessen zijn hier in alle groeistadia te vinden: van kiemplantje tot volwassen boom, en van liggende tot staande exemplaren.
Lakens
De biodiversiteit van Schepping is gigantisch. Arnolds, die is gepromoveerd op onderzoek naar paddenstoelen, ontdekte op het perceel ruim 700 soorten paddenstoelen, 425 verschillende nachtvlinders, 400 soorten planten, 59 broedvogels en 26 dagvlinders. Voor het in kaart brengen van de nachtvlinders zet hij om de week vlindervallen. Ook maakt hij gebruik van fel licht op witte lakens, waarmee hij de nachtelijke insecten aantrekt. Dat doet hij al sinds 2006.
De soortenrijkdom die in pakweg vijftig jaar in Schepping is ontstaan, verbaast Arnolds. „Hij overtreft mijn verwachtingen. Ik had nooit gedacht dat dit mogelijk is op een aardappelakker.”
De ecoloog deelt zijn kennis over landschapsbeheer graag met anderen. In mei deed hij dat via een cursus aan een groepje mensen met eigen grond waarop ze natuur willen ontwikkelen. Terwijl hij de deelnemers rondleidde over het terrein, legde hij uit wat er qua beheer nodig is om een soortenrijk gebied te laten ontstaan.
Hij hoopt dat het succes van Schepping anderen inspireert om iets vergelijkbaars te creëren. „Als meer mensen hun tuin veranderen in een mooi stukje natuur, ontstaat er een lappendeken van groene plekken die de natuur in Nederland versterken.”
Bizar
Aan het eind van de rondleiding laat Arnolds zijn moestuin zien, gelegen aan de achterzijde van de boerderij. Er staan onder meer ui, broccoli en bonen. De border met wilde marjolein is in trek bij de vlinders. Een oranje zandoogje, een vrij zeldzame soort, strijkt neer. Ook een landkaartje, een zwarte vlinder met een witte band, laat zich zien.
De vlinders lijken het goed te doen in Schepping, en dan vooral in de moestuin. Schijn bedriegt. Verschillende soorten dagvlinders zijn uit het natuurgebied verdwenen, zoals de argusvlinder. Arnolds: „Tot zo’n tien jaar geleden was die soort heel algemeen en zat hij overal, zelfs op de muur van het huis. Nu zie ik er niet één meer. Ook in het Verenigd Koninkrijk is de soort vrijwel verdwenen.” Ook met de kleine vos gaat het dramatisch slecht. „Een paar jaar geleden telde ik er soms vijftig op een dag. Dit jaar heb ik hem nog niet gezien. Bizar.”
Waarom veel vlindersoorten het slecht doen, kan Arnolds niet goed verklaren. Mogelijk heeft het met gebruik van pesticiden in de land- en tuinbouw, zoals neonicotinoïden, te maken, oppert hij.
Bessensap
Een ander probleem dat landelijk, maar ook in Schepping, speelt, is stikstof. Planten hebben de voedingsstof nodig, maar als er te veel van is, gaan ruigtekruiden zoals brandnetels en distels domineren. Om de bodem schraal te houden, maait Arnolds jaarlijks alles kort. Dat doet hij in september, als alle planten vruchten hebben gezet. Het maaisel voert hij vervolgens af. Ook de imposante koningsvarens op het terrein moeten er dan aan geloven. Het jaar erop lopen ze weer helemaal uit.
Arnolds stapt zijn woning in en schenkt een glas vol met zelfgemaakt bessensap. Gezeten aan een houten tafel toont hij een boek dat hij heeft gemaakt over Schepping. Op een foto is een overvliegende zwarte ooievaar te zien, een zeldzame doortrekker. Op een andere foto staat de natuurliefhebber zelf, zwemmend in een van de twee poelen.
De bioloog wil nog iets laten zien: zijn nachtvlindervallen. Het zijn vierkante, houten bakken met een grote, witte lamp erboven. Ze staan in een wit busje op de parkeerplaats bij zijn huis. Binnenkort gaat hij er weer mee aan de slag. Midden in de nacht, desnoods tot ’s ochtends vroeg. Op zoek naar bijzondere soorten. Want natuurliefhebbers zijn nooit uitgekeken.