Muziek

Oud goud – gesprekken met musici: organist Albert de Klerk

Net als in de zomer van 2021, toen het Reformatorisch Dagblad vijftig jaar bestond, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten, een pianist en een violist een nieuw leven. Vandaag deel 8: Aad Alblas sprak in 1984 met de Haarlemse organist Albert de Klerk (1917-1998).

A. M. Alblas
23 August 2023 12:39Gewijzigd op 23 August 2023 15:17
Albert de Klerk. beeld RD
Albert de Klerk. beeld RD

„Een goed program is als een goed menu: Soep vooraf, hoofdgerecht en toetje na”

Albert de Klerk: geporteerd voor Bach én Franck

De befaamde organist Albert de Klerk heeft de afgelopen tijd heel wat te vieren gehad. Zeer recent was hij vijftig jaar organist van de St. Jozefkerk te Haarlem. In verband met zijn pensioengerechtigde leeftijd nam hij afscheid als stadsorganist van Haarlem. Het officiële afscheid van het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam is aanstaande. In 1983 werd hem de Jos de Klerk-prijs uitgereikt en als ambassadeur voor de Franse orgelcultuur werd hem de zilveren medaille van de Société Académique „Arts Sciennes et Lettres” uitgereikt.

19584918.JPG
beeld RD

Albert de Klerk werd op 4 oktober 1917 te Haarlem geboren, waar zijn vader, Jos de Klerk, muziekleraar, muziekrecensent en leider van het zangkoor van de St. Jozefkerk was. Hij kreeg de muziek als met de paplepel ingegoten. Naast de ouderlijke woning zetelde de familie Hendrik Andriessen. Bij hem ving Albert de muziekstudie aan, om deze in een later stadium te voltooien bij Anthon van der Horst. Op 16-jarige leeftijd volgde hij zijn leraar Hendrik Andriessen op als organist van de St. Jozefkerk.

In 1941 behaalde hij de Prix d’ Excellence voor orgel en de Toonkunstprijs aan het Amsterdams Conservatorium, thans het Sweelinck Conservatorium. In 1946 werd hij hoofdleraar orgel aan de Kerkmuziekschool te Utrecht en in 1964 volgde hij Anthon van der Horst op aan het Amsterdams Conservatorium. In 1956 volgde de benoeming tot stadsorganist van Haarlem.

Albert de Klerk heeft inmiddels ruim 60 grammofoonplaten volgespeeld, gaf talloze orgelconcerten in binnen- en buitenland, staat bekend als een begaafd improvisator en heeft een arsenaal aan composities op zijn naam staan: orgel- en koorwerken, liederen, kamermuziek, beiaardcomposities en kerkmuziek.

Verdraagzaam

Wanneer we gastvrij door de meester zijn ontvangen en vervolgens een mislukte poging hebben ondernomen de antenne van zijn radio te repareren, maken we hem eerst bekend met onze krant.

19584919.JPG
beeld RD

Pijlsnel situeert hij deze in de EO-richting en reageert nogal verbaasd wanneer we nog iets naar rechts opschuiven. Kan dat? Kennelijk! Als roomse jongen speelde Albert de Klerk vroeger nooit in plaatsen als Elburg en Katwijk, zegt hij. Tegenwoordig wel. Hoe dat komt weet hij ook niet. Dat de gezindte tamelijk verdeeld is zal er zeker mee te maken hebben, suggereert hij. Hoe is dat in de geesteswereld van de Klerk? „Meer eenheid naar buiten, maar naar binnen toe ook verdeeld”, zegt hij. Een belangrijk aspect noemt hij de verdraagzaamheid. „Als dat maar aanwezig is!”

Als een veer schiet Albert de Klerk weer omhoog uit zijn stoel wanneer de koffie op is. Hij zit niet graag, geeft hij te kennen. Les geven doet hij staande en de klossen onder het bureau vergemakkelijken het maken van aantekeningen in diezelfde staande houding. Verder loopt hij heen en weer in de studeerkamer; een ruimte die muziek ademt: partituren, boeken en een vleugel.

Albert de Klerk propageert muziek: Nederlandse Scholen, Bach, Franck, noem maar op. Hij acht zich niet gespecialiseerd in een bepaalde stijl, hoewel hij erg geporteerd is voor Bach en Franck. Kan dat, leg ik hem voor, twee grote verschillen? Zeker, is het besliste antwoord! De tijd dat zijn leerlingen onder zijn vleugels verkeren brengt hij beiden bij. Wat ze later doen is voor hun rekening, voegt hij er aan toe.

Bach

De Klerk noemt Bachs Grote Orgelmis het hoogtepunt van alle orgelliteratuur. Dat is een muzikale bijbel, waar je je hele leven niet mee klaar komt en van een schoonheid die niet onder woorden te brengen is. „Dat werk bevat zoveel muzikale geheimen, dat je steeds weer opnieuw moet proberen om daarmee voor de dag te komen. Van componisten die hun eigen werk spelen, kun je weten hoe ze het willen hebben. Over Bach is alleen maar veel geschreven. In boeken vind je tabellen enzovoorts, maar je weet nooit precies hoe het moet. Dat neemt niet weg dat je met elke vertolking een beslissing neemt. Als je die hebt genomen, denk je: maar het kan toch ook anders? Ik denk dat er geen mens bestaat die precies weet hoe het moet.”

Gevraagd naar een geheim bij Bach, laat hij ons vrolijk in het ongewisse. Het is een geheim. „Neem het tempo. Je kunt daar uren over praten met collega’s. De Fransen spelen over het algemeen veel sneller dan wij. Met name Bach. Hoe dat mogelijk is begrijp ik niet. Bach in handen van virtuozen, daar schuilt een groot gevaar in. Dat wordt een oppervlakkig nummertje. Er wordt over de schoonheden heen gespeeld. Het is alsof je in een wei loopt met bloemen en de schoonheden vertrapt zonder het op te merken.”

Franck

Ook voor de Franse orgelmuziek heeft Albert de Klerk een voorliefde. „Waarschijnlijk”, zegt hij, „omdat ik van mijn prilste jeugd af Hendrik Andriessen heb horen spelen. Zijn improvisaties leken op het werk van César Franck en volgelingen. Dat is altijd blijven hangen. Bovendien wordt dit Franse idioom gevoed door het type orgel van de St. Jozefkerk. De tongwerken zijn Franse tongwerken en de intonatie is typisch geïnspireerd op Cavaillé-Coll.”

Opmerkelijk dat in reformatorische kringen zoveel belangstelling is voor dit type instrument en de daarbij horende romantische orgelmuziek. „Inderdaad, „Katwijk” (het Van den Heuvel-orgel, A.) verwacht je in een katholieke kerk, maar het is daar in Katwijk terecht gekomen. Begrijpen kan ik het niet. Ik kan er alleen maar blij mee zijn. Voer voor psychologen en sociologen.”

Franse muziek alleen op een Frans orgel? „Het kan ook elders, maar dan moet je meer water bij de wijn doen. Er zijn ook instrumenten waarop het echt onmogelijk is.”

Müllerorgel

Vanzelf komt het Müllerorgel van de Haarlemse Grote- of St. Bavokerk ter sprake. Het instrument heeft twee gedaanten: voor en na de restauratie in 1961. Die van voor de restauratie karakteriseert De Klerk als wat warmer van klank. Na de restauratie was het meer opgefrist, maar greep het duidelijk terug op het oorspronkelijke beeld van Müller. „Laten we niet vergeten, dat een klankidioom naar Müller net zo moeilijk is als het interpreteren van oude muziek.”

Desondanks kan het Albert de Klerk niet onbekend zijn dat er stemmen opgaan om het stempel dat Marcussen er bij de laatste restauratie op gedrukt heeft, weer ongedaan te maken. „Kritiek hoor je altijd”, meent De Klerk, maar degenen die het instrument mooi vinden hoor je niet. Bij de ingebruikneming in 1961 was het niemand minder dan Flentrop die zei dat ze van deze restauratie nog veel konden leren.”

Albert de Klerk noemt het inspirerend dat Flentrop in Riga bouwt en restaureert en dat Marcussen hier in Nederland zijn werk toont.

Toen De Klerk in 1956 stadsorganist werd in Haarlem kwam hij tot de wonderlijke ontdekking dat je op het fraaie Müllerorgel een breed repertoire kunt spelen. „Maar”, haast hij te zeggen, „je moet het wel door en door kennen.”

Hij verbaast zich wel eens over gastorganisten die ’s morgens aankomen, vervolgens twee uurtjes spelen en ’s avonds tijdens het concert een groot orgelwerk van Reger ten beste geven. „Je hoort dat zoiets niet is voorbereid.”

Verwend

Albert de Klerk eist meer voorbereiding voor zijn concerten. Per concert heeft hij ongeveer zes uur nodig. „Moeilijk blijft het altijd om in een grote ruimte te spelen. Jé moet zorgen dat het allemaal duidelijk overkomt daar beneden.”

Er zijn in ons land nauwelijks orgels waar Albert de Klerk niet op gespeeld heeft. Ik confronteer hem met registerwippertjes en speeltafels die doen denken aan een vliegtuigcockpit. Albert de Klerk was ook daar. „Ja, ik speel op alle orgels, wat niet wil zeggen dat ik er altijd gelukkig mee ben. Ik probeer altijd zo mooi te spelen, dat het je doet vergeten dat het instrument wat je bespeelt van mindere kwaliteit is. Ik zeg wel eens tegen mijn leerlingen: jullie zijn verwend; je zult daar later wel achter komen.”

Muciseren

Gemeentezang begeleiden is een fenomeen waar Albert de Klerk nogal ver vanaf staat. Behalve het feit dat hij het moeilijk vindt om een massa te laten zingen, vindt hij het te weinig artistiek. Hij musiceert liever, zoals hij zegt. Wellicht gaat men ervan uit dat er niet in de eerste plaats muziek gemaakt wordt als het over gemeentezangbegeleiding gaat. Nadrukkelijk verzoekt hij niet de muzikale verschillen die zich manifesteren tussen de protestantse en katholieke erediensten breed uit te meten. „Er zijn grote verschillen in beide sferen, maar wat ik belangrijker vind, is dat je op verschillende manieren kunt bidden. En het is niet aan mij om te zeggen: dit is een goed en dat is een minder goed gebed.”

Als stadsorganist gaf Albert de Klerk 516 concerten in de Haarlemse Bavo. Het samenstellen van de programma’s vond hij een feest. Voor een heel seizoen deed hij dat in één keer. De hele kamer lag dan vol met papier en paperassen. „Het samenstellen van een programma is op zich ook een compositie. Het is als het samenstellen van een menu, wat op zich een hele kunst is. Alles heeft daarin een eigen plaats, van het hoofdgerecht tot de soep vooraf en het toetje na.”

Je zou denken dat de gepensioneerde stadsorganist het nu wat rustiger aan gaat doen. Dat blijkt echter niet zo te zijn. De concerten in binnen- en buitenland gaan gewoon door. Er is wat meer tijd om te jureren. Tot elke prijs wil Albert de Klerk fris blijven. Dagelijks studeren is een vast gegeven en op vele programma’s prijken nieuwe werken.

Uitlaatklep

Wanneer ik Albert de Klerk nog een door hemzelf gebezigde uitdrukking voorhoud die ik ergens tegenkwam, reageert hij nogal vanzelfsprekend. Dat gezegde luidt: „Het orgel moet je als uitlaatklep van je ziel gebruiken.”

„Ja”, zegt hij. „Lieder ohne Worte. Ik denk in mijn orgelspel, en vooral in de improvisatie, uit wat mijn ziel beroert. Ik denk dat je in de kerkdienst door de muziek ook mensen dichter bij God kunt brengen. Tenminste, die oren hebben om te horen.”

Albert de Klerk vindt de psalmen mooi en het gregoriaans heeft hij lief. Beide bronnen heeft hij aangeboord in improvisaties, die nu op een grammofoonplaat staan, opgenomen in de St. Jozefkerk. „Improviseren is een talent dat ik gekregen heb. Het is een bron die stroomt en maar niet opdroogt.”

Het klinkt niet als een verwijt. Maar als ik uiteindelijk aanstalten maak op te stappen klinkt het: „U heeft niet gevraagd wat ik nog meer doe.” Onthutst geef ik te kennen dat dat bijna niet kan. Toch brengt Albert de Klerk elke dag een uur door in zijn broeikas, waarin hij oleanders kweekt. Lezen is een tweede hobby, terwijl zijn liefde voor de schilderkunst in menig museumbezoek uitmondt. Wie denkt dat Albert de Klerk een rustig leven heeft, moet nu beter weten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer