De opkomst telt
Met een opkomst die geschat wordt op 60 procent zijn de verkiezingen in Irak een succes geworden. Kennelijk hebben de meeste Irakezen zich niets aangetrokken van de dreigementen die door de verschillende verzetsgroepen waren geuit. Men was bereid de zeker niet denkbeeldige gevaren te trotseren en er soms ook einden voor te lopen, om deel te nemen aan de eerste vrije verkiezingen in de Iraakse geschiedenis.
Daarmee is nog geen einde gekomen aan de stroom van aanslagen die in grote delen van het land het dagelijks leven ontwricht en zowel onder de Amerikaanse militairen als onder de burgerbevolking steeds weer nieuwe slachtoffers eist. Maar het is wel duidelijk dat de meerderheid van de Iraakse bevolking, ook al heeft zij niet veel op met de Amerikaanse bezetters, niet terug wil naar de tijd van Saddam Hussein.
Voor de Arabische wereld zijn deze verkiezingen ook een belangrijk signaal. Anders dan bij verkiezingen in de dictatoriaal of semi-dictatoriaal geregeerde landen waar de meeste Arabieren wonen, was er ditmaal in Irak werkelijk iets te kiezen.
Wellicht roept dat in Egypte, Syrië en Saudi-Arabië de vraag op waarom dat bij hen ook niet kan. En in het buurland Iran zou die kritische vraag eveneens kunnen rijzen.
De uitslag van de verkiezingen laat nog wel even op zich wachten. Waarschijnlijk levert die in het nieuwe parlement een overwicht van sjiieten op. In het sjiitische zuiden zijn de kiezers immers veel beter opgekomen dan in de soennitische driehoek ten noorden van Bagdad. In ’onze’ provincie al-Muthanna ging zelfs 80 procent van de kiezers naar de stembus.
Bij een districtenstelsel zou de uiteenlopende opkomst van de verschillende kiezersgroepen niet zo veel consequenties hebben gehad voor de samenstelling van het parlement. Wellicht dat men daar om veiligheidsredenen niet voor gekozen heeft. Bij het nu gehanteerde stelsel van de evenredige vertegenwoordiging konden de kandidaten meer op de achtergrond blijven.
Een onevenwichtige samenstelling van het nieuwe parlement leidt er echter gemakkelijk toe dat de soennieten, die in Irak altijd een dominerende positie hebben gehad (ook in de tijd voor Saddam), zich daar niet in vertegenwoordigd voelen. Nu is het de bedoeling om eind dit jaar, als de nieuwe grondwet is opgesteld, opnieuw verkiezingen te houden. Wat dat betreft krijgen zij al spoedig een herkansing.
Tegelijkertijd moeten we er rekening mee houden dat bij de andere bevolkingsgroepen het enthousiasme over de vrije verkiezingen snel weg kan ebben wanneer blijkt dat er in de komende maanden niet veel verbetert op het punt van de veiligheid, de elektriciteitsvoorziening en de werkgelegenheid. Wat dat betreft zijn ze er in Irak nog lang niet.
Over het democratisch gehalte van de Iraakse partijen moeten we ons ook niet al te veel illusies maken. De leiders van de Koerdische partijen, die elkaar in het verleden op leven en dood bevochten, kwamen ditmaal met een eenheidslijst uit. Zij hadden al van tevoren de beschikbare zetels onder elkaar verdeeld. Kennelijk was het een te gevoelige zaak om dat aan de kiezers over te laten.