Oneerlijk spel
Voor het eerst krijgen we in Nederland een landelijk referendum. Waarschijnlijk mogen de kiezers nog voor de zomer hun oordeel geven over de Europese grondwet. Het idee is niet in de boezem van het kabinet geboren. Het gaat hier om een initiatiefvoorstel van een drietal kamerleden: twee van de oppositie en een D66’er.Lange tijd was het onzeker of hun voorstel het zou halen. Binnen de liberale fractie in de Senaat bestond nogal wat weerstand. Maar uiteindelijk stemde men voor. Zonder enthousiasme. Trouwens, ook bij de andere partijen die er mee instemden was het enthousiasme niet groot.
Op gemeentelijk niveau hebben we al enige ervaring opgedaan met referenda en die waren lang niet altijd positief. Daarbij komt dat de status van dit referendum over de Europese grondwet onduidelijk is. In staatsrechtelijk opzicht is het niet bindend, maar de meeste partijen vinden dat ze er toch wel aan gebonden zijn.
Derhalve tast zo’n referendum het karakter van ons staatsbestel aan. Daarin geldt immers dat de kamerleden het volk vertegenwoordigen en dat zij stemmen zonder last of ruggespraak. En wat moet een partij doen waarvan aannemelijk is dat haar kiezers voor- of tegengestemd hebben, terwijl de totaaluitslag andersom uitpakt?
Dat de liberale senatoren zo aarzelend waren, kwam niet alleen doordat zij weinig voelen voor directe democratie. Ook de positie van ex-partijgenoot Wilders speelt hierbij mee. Dit referendum biedt hem een uitgelezen kans om zich voor de kiezers te presenteren. En dan met name met zijn Turkijestandpunt.
Weliswaar gaat het referendum in eerste instantie niet over de toetreding van Turkije tot de EU, maar dat is wel een zaak die op het grondvlak de gemoederen bezighoudt. Meer dan de hele grondwet bij elkaar. Niets verhindert Wilders om daar zijn campagne op te richten.
Hooguit kampt hij met geldgebrek. Dat speelt ook voor de andere tegenstanders. Bij de voorstanders ligt het gemakkelijker. Niet alleen zullen de grote partijen pleiten voor aanvaarding van het grondwettelijk verdrag, maar de voorstanders kunnen in geval van nood rekenen op financiële steun van de regering. Dat is een rare zaak.
Uiteraard is het normaal dat de ministers, Balkenende voorop, zich straks in de campagne mengen en hun standpunt naar buiten brengen. Dat gebeurt ook bij de kamerverkiezingen of de statenverkiezingen. Dan vervaagt de grens tussen hun rol als bewindsman en die van politicus.
Voor het referendum over de Europese grondwet heeft het kabinet echter geld gereserveerd om dat in te zetten wanneer zou blijken dat de nee-campagne fors wordt opgezet. Dat is raar, ja dat is ondemocratisch. Want dat geld is wel afkomstig van de belastingbetalers en die zijn qua standpunt over de Europese grondwet net zo verdeeld als de kiezers.
Dat het kabinet een campagne wil voeren om de opkomst te bevorderen, is een andere zaak. Zo’n campagne is te verdedigen, ook al zou aannemelijk zijn dat die vooral nodig is om de voorstanders naar de stembus te krijgen. Maar een overheidscampagne om bij een referendum een bepaald standpunt te promoten, is volstrekt onjuist.