Meditatie: Boezemzonden
Mattheüs 5:29a,30a
„Indien dan uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u; (…) en indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u.”
Waarom spreekt Jezus over het beeld van een rechteroog en rechterhand? Wel, omdat die leden zo goed bij ons passen. Zo is het ook met de verdorvenheden. Bent u bij een goddeloze, dan durft u daarbij wel te leven. Het vloeken is dan voor u als een bloemetje van uw rede. De hoogmoed van een hoogmoedige is zo mooi in zijn oog, een vrome ziet er ook al iets in. Particuliere zonden worden rechterogen en rechterhanden genoemd, omdat een mens moeilijk van die leden scheidt. Wie scheidt er gemakkelijk van? Een vrome heeft ook al zijn tranen en worstelingen, eer dat hij ervan kan scheiden. „O Heere”, zeggen ze, „neem toch de zonden van mij weg, ik kan ze niet verdragen.”
Ons rechteroog en onze rechterhand: daarmee doen wij ons werk zo gemakkelijk, het gaat ons zo handig af. Zo gaat het met die verdorvenheid: ze gaat ons zo handig af. Is het leugentaal, bedriegerij, geveinsdheid, hoogmoed: het gaat ons zo handig af. Net zoals iemand die met zijn rechteroog en -hand of -voet werkt. Hoe behendig wist Gehazi om te gaan met liegen! „Uw knecht”, zei hij, „is noch herwaarts noch derwaarts gegaan” (2 Koningen 5:25). Zo behendig gaat het hun af. De verdorvenheden komen ons onder dit voorbeeld voor, omdat die leden –rechterogen en rechterhanden– ons zo geriefelijk zijn in alle plaatsen. Zij komen zo goed te pas.
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg
(”Een Woord op zijn tijd”, 1744)