Participatiemaatschappij de ruimte geven
Meer werken, meer lasten, meer ouderen - daar ontkomen we niet aan. Hoe kunnen we desondanks de maatschappij goed vormgeven? Op die vraag ging premier J. P. Balkenende
zaterdag in op een Bilderbergconferentie. Een verkorte weergave van zijn toespraak Het beeld in de media van het sociaal-economisch overleg is in betrekkelijk korte tijd sterk veranderd. De rust lijkt weergekeerd. Maar ondanks de afspraken tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid in november, mag nu niet plotseling worden gedacht dat er een rimpelloos CAO-overleg voor de deur staat.
Het is geen gemakkelijke opgave om samenhang te bereiken tussen een gematigde loonontwikkeling in 2005, het perspectief bieden op werk op basis van de nieuwe arbeidsgeschiktheidswetgeving en het benutten van de nieuwe flexibele mogelijkheden binnen de levensloop- en pensioenregeling.
Het cruciale belang van een verhoogde arbeidsparticipatie voor verzorgingsstaten zoals de onze, is op tal van plaatsen door tal van deskundigen beklemtoond. De vooraanstaande Deense socioloog Esping Andersen zegt ronduit dat verhoging van de arbeidsparticipatie een voorwaarde is om de financiële stabiliteit van de welvaartsstaat te garanderen. De traditionele verzorgingsstaat zoals we die in Duitsland, Frankrijk en Nederland kennen, is volgens hem niet langer levensvatbaar. Hervormingen zijn dan ook noodzakelijk.
Vertrouwen
Hervormen is geen synoniem van bezuinigen. Hervormen is vernieuwen om de toekomst met vertrouwen tegemoet te kunnen treden en het goede te behouden.
Sprekend over de participatiemaatschappij-in-ontwikkeling moeten we niet vergeten dat we in Nederland al eens een participatiemaatschappij hebben gehad. In de naoorlogse periode was er voor vrijwel iedereen werk. Het aantal werklozen bleef tot aan 1970 beperkt tot minder dan 10.000.
Daarbij kwam de -in onze moderne ogen- lange werkweek. Ook op zaterdagochtend werd gewerkt. Pas in 1960 werd de vijfdaagse werkweek ingevoerd, die overigens 45 uur besloeg.
Vrijwel iedereen was aan de slag, betaald of onbetaald. Dat bracht ons een enorme welvaartsgroei. Tussen 1950 en 1980 vertienvoudigde het netto-inkomen van een arbeidersgezin. Het percentage van het inkomen dat dat gezin aan voeding kwijt was, slonk in diezelfde tijd van 40 procent naar 20 procent. Er bleef dus steeds meer geld over voor andere, nieuwe dingen.
Naoorlogs
De naoorlogse periode was een andere tijd met andere kenmerken. Ik wil zeker niet zeggen dat we daarnaar terug moeten verlangen. Maar ik houd wel staande dat we, na de grote welvaartssprong, ook iets hebben verloren. Dat is het besef dat welvaart niet vanzelf spreekt. Er is geen koek die ’automatisch’ voor ons wordt gebakken -steeds een beetje groter- en die we alleen maar eerlijk hoeven te verdelen. Welvaart vraagt ook inspanning. En de bereidheid van iedereen om naar vermogen mee te doen.
Herman Wijffels heeft betoogd dat we ons nu in een overgangsfase bevinden. Van een industriële samenleving met een ordening waarin alles bovenlangs werd geregeld, gaan we naar een netwerksamenleving waarin het erom gaat mensen in hun kracht te brengen en te houden.
Dat vereist een nieuwe ordening, waarin professionele werkers en burgers zelf hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. We moeten de coördinaten vinden van een nieuwe participatiemaatschappij, liefst een die opener en flexibeler is dan de participatiemaatschappij van na de oorlog.
Ik noem u vijf coördinaten voor een nieuwe ordening. Ten eerste: We moeten niet vrezen voor een schaarste aan vraag naar arbeid, maar voor een schaarste aan aanbod van kennis. Over enkele decennia is iedereen die kan werken ook hard nodig. Maar wie niet over de kennis en vaardigheden beschikt om in een netwerksamenleving uit de voeten te kunnen, staat desondanks toch buiten spel. We moeten voorkomen dat er een kansloze groep ontstaat die voor spek en bonen meedoet, zonder enig perspectief op de arbeidsmarkt. De contouren van zo’n groep tekenen zich al af.
Mobiel
Ten tweede: De mobiliteit op de arbeidsmarkt zal toenemen. De baan voor het leven is al een uitstervend fenomeen. De vaste functie-inhoud zal ook verdwijnen. Een loopbaan is voor steeds meer mensen geen kaarsrechte snelweg, maar een verkeersplein met tal van mogelijkheden om in te voegen en af te slaan. Ook werkgevers hebben steeds meer behoefte aan flexibiliteit van hun mensen. Ondernemingen, organisaties, activiteiten en functies veranderen. Dan heb je mensen nodig die die veranderingen gestalte kunnen geven.
Ten derde. Meer werken is onontkoombaar, maar dat werk moet wel beter verdeeld worden. Een grote groep mensen werkt niet of nauwelijks. En degenen die wel werken, hebben het gevoel tijd tekort te komen. Wie kijkt naar de cijfers, ziet dat de gemiddelde Nederlandse werknemer per jaar zeven volle weken minder werkt dan de gemiddelde werknemer in de EU.
Een beetje ruimte voor wat meer uren is er bij veel mensen dus wel. Mits dat werk maar goed gecombineerd kan worden met andere belangrijke bezigheden: zorg voor het gezin, studie, enzovoort. Een betere verdeling van werk -zowel over groepen in de samenleving als over de individuele levensloop- is dus een belangrijk oriëntatiepunt bij het ontwerp van een nieuw sociaal-economisch stelsel.
Ten vierde: Strikte hiërarchische verhoudingen en een centralistische benadering raken uit de tijd. Bestuurders zullen eraan moeten wennen dat ze de wereld niet aan een touwtje hebben. Sterker nog: dat gedetailleerde orders van bovenaf schade doen aan de creativiteit, dynamiek en eigen inbreng die juist zo nodig zijn in een onderneming en in een samenleving.
Wie mensen oproept hun verantwoordelijkheid te nemen, moet hun ook de mogelijkheden bieden om die verantwoordelijkheid waar te maken. Het dragen van verantwoordelijkheid geldt niet alleen voor individuele werknemers. Ook op bedrijven doe ik een appèl.
Ten vijfde: Verantwoordelijkheden komen steeds meer bij mensen en organisaties zelf te liggen. Maar tegelijkertijd neemt de behoefte toe aan samenwerking op grotere, internationale schaal. Vraagstukken als veiligheid en duurzame economische groei -maar ook bijvoorbeeld de wederopbouw van de zwaar getroffen gebieden in Azië- kunnen we alleen met succes aanpakken als we internationaal de handen ineenslaan.
Het kabinet volgt een koers waarin die oriëntatiepunten duidelijk zijn te herkennen. Ons doel is niet om een nieuwe blauwdruk te ontwerpen. Blauwdrukken zijn per definitie star en staan vernieuwing alleen maar in de weg. Wat nodig is, is juist een voortdurend proces van vernieuwing. ”Managing change”.
Vooruit
Wat de komende decennia betreft: We zullen bereid moeten zijn verder te blijven denken, om de nieuwe participatiemaatschappij zo goed mogelijk te faciliteren. Enkele schoten voor de boeg van mijn kant, aansluitend bij de zojuist genoemde oriëntatiepunten voor een nieuwe ordening:
Moeten we op de lange termijn het arbeidskostenforfait deels omvormen tot een ’kenniskostenforfait’? Het probleem zit hem straks immers niet meer in de vraag naar werk, maar in de kwaliteit van het aanbod van werk. Levenslang leren wordt daardoor nog belangrijker, voor werkenden en voor mensen ’tussen twee banen’. Een kenniskostenforfait zou ook de dienstverlenende kennisindustrie op een geweldige manier stimuleren en de kansen van instellingen voor hoger onderwijs op de markt vergroten.
Moeten we ook het klassieke onderscheid tussen het domein van de belastingen en dat van de werkgevers- en werknemerspremies niet weer in ere herstellen? Zodat de lasten en de lusten van -wellicht meer individueel vormgegeven- werknemersregelingen bij bedrijven en werknemers direct voelbaar zijn? Boter bij de vis bij het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Dat maakt decentraal arbeidsvoorwaardenoverleg -in bedrijfssectoren en bij grote bedrijven- pas echt interessant.
Wanneer arbeidsrelaties steeds flexibeler worden, moeten we dan niet zorgen dat mensen hun opgebouwde rechten gemakkelijker kunnen meenemen? Voor consumenten (bijvoorbeeld in de telecomsector) is portabiliteit inmiddels een ingeburgerd begrip.
Dat zou het ook voor werknemers moeten worden. Voor werkgevers kan het voordeel zijn dat ze niet meer door de overheid worden verplicht jarenlang administraties bij te houden over voormalige werknemers, die vaak maar korte tijd bij hen in dienst zijn geweest. Dat laatste is een concreet signaal dat ik van de Raad voor de Nederlandse Detailhandel heb ontvangen.
- Moeten we niet toe naar een inkomenspolitiek die meer rekening houdt met de bestedingspatronen van mensen over de gehele levensloop, in plaats van met de -vrij willekeurige- koopkrachtontwikkeling van mensen in een bepaald, afzonderlijk jaar? Draagkracht van huishoudens en maximalisatie van lasten voor wonen, onderwijs en zorg zijn betere aanknopingspunten dan jaarlijks goochelen met tiendenpunten van premie- en belastingtarieven.
Het doordenken en uitwerken van dit type veranderingen vergt veel van sociale partners en overheid. Maar het biedt ook perspectief.