Cultuur & boeken

Tussen Jeruzalem en Athene

Titel:

17 April 2002 07:33Gewijzigd op 13 November 2020 23:31

”Tussen Jeruzalem en Athene. Filosofie, profetie en politiek bij Leo Strauss”
Auteur: David Janssens
Deze grondig bewerkte en uitgebreide versie van Janssens’ proefschrift zal deze zomer verschijnen bij uitgeverij Boom, Amsterdam.De studies van Strauss over Bijbel en geloof zijn gebundeld in ”Jewish Philosophy and the Crisis of Modernity. Essays and Lectures in Modern Jewish Thought”
Uitgegeven door: Kenneth Hart Green
Uitgeverij: State University of New York Press, New York, 1997
ISBN 0 7914 277 49
Pagina’s: 505
Prijs: $ 29,95.

De moderne filosofie heeft de grondslagen van de religie wel weggehoond, maar nooit wetenschappelijk weerlegd. Nadat de Joods-Amerikaanse filosoof Leo Strauss dit had ontdekt, besloot hij zijn denken te baseren op de klassieke filosofie, zoals hij die herontdekte en interpreteerde. Jeruzalem -geloof- en Athene -filosofie- moeten met elkaar in gesprek blijven. En de politiek moet haar hoge pretenties opgeven. „Wees er niet van overtuigd dat de geschiedenis en de samenleving naar een ideale norm maakbaar zijn. Het streven naar een volmaakt rechtvaardige samenleving leidt tot de grootste onrechtvaardigheid.”

David Janssens (geboren in Leuven in 1971) studeerde filosofie in Brussel, zowel aan de Nederlandstalige als aan de Franstalige vrije universiteit aldaar, en promoveerde er in 1998 op een proefschrift over Leo Strauss. Sinds begin vorig jaar doceert hij rechtsfilosofie aan de faculteit der wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Brabant, die vanaf september officieel Universiteit van Tilburg gaat heten.

Het werk van Strauss leerde hij kennen via de beroemde Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama, die in 1992, kort dus na de val van de Muur en geïnspireerd door Hegel en de Frans-Russische filosoof Alexandre Kojève, een boek over „het einde van de geschiedenis” publiceerde. Het wegvallen van de oude ideologische tegenstellingen had volgens Fukuyama de definitieve overwinning van het liberale en kapitalistische Westen ingeluid. Niet veel meer stond er nog te gebeuren dan de triomftocht van het liberalisme over de rest van de wereld. De geschiedenis was voorbij.

Maar wat Janssens intrigeerde, was het slot van Fukuyama’s bestseller. Daar maakt hij een vreemde ommezwaai, door plotseling toch de mogelijkheid van een verdere geschiedenis open te houden. In de noten bij deze passages -„in de coulissen van Fukuyama’s theater”- trof Janssens de naam van Leo Strauss aan. „Ik ben toen diens boeken gaan lezen. En de vonk sloeg direct over. Ik raakte geïntrigeerd door deze omstreden denker, die een heel eigen en boeiende kijk op de filosofie, de geschiedenis van de filosofie en de relatie van de filosofie tot religie en politiek heeft ontwikkeld. Strauss fascineerde mij zo dat ik besloot mijn dissertatie aan hem te wijden. Het boek is vooral een inleiding op zijn denken; in het Nederlandse taalgebied is hij immers nauwelijks bekend. Maar het is tegelijk meer: ik geef ook een nieuw beeld van de ontwikkeling van zijn denken omdat ik ook het werk van de jonge Strauss systematisch in mijn onderzoek heb betrokken.”

Amerikaanse samenleving
In de Verenigde Staten roept de naam van Strauss (1899-1973) zowel mateloze bewondering als diepe weerzin op. Zijn filosofie heeft een hele generatie studenten gevormd en geïnspireerd om in zijn spoor verder te gaan. Enkele ’straussianen’ bezetten belangrijke posities aan Amerikaanse universiteiten. Harvey Manfield doceert aan Harvard, Stephen B. Smith aan Yale. Leon Kass -inmiddels adviseur van president Bush op het terrein van de bio-ethiek- rekent zich ook tot de leerlingen van Strauss. Sommige groepen van straussianen voeren onderling verbeten discussies over vooral de klassieke filosofie en over de grondslagen van de Amerikaanse samenleving. Ze neigen ertoe zich enigszins af te schermen van de buitenwereld, die hen dan ook met enig wantrouwen, zo niet met aversie volgt. Hun filosofische methode en vaak conservatieve standpunten doen hun tegenstanders vermoeden dat er vreemde bijen in de hoofden van de straussianen rondzwermen.

Van sektarisch epigonendom moet Janssens ondertussen niets hebben. Hij studeerde weliswaar enkele maanden in het hoofdkwartier van de straussianen -de universiteit van Chicago- maar is vooral geïnteresseerd in de ideeën van Strauss zelf.

Leo Strauss werd geboren in het Duitse plaatsje Kirchhain (Hessen). Hij groeide op in een orthodox-Joods gezin, maar ging toch naar het gymnasium in Marburg en studeerde na de Eerste Wereldoorlog filosofie en geschiedenis, wiskunde en natuurwetenschappen aan verschillende Duitse universiteiten. In de jaren dertig vluchtte hij naar de Verenigde Staten, waar hij van 1949 tot zijn emeritaat in 1968 politieke filosofie doceerde aan de universiteit van Chicago. Hij schreef zestien boeken; het beroemdste is ”Natural Right and History” uit 1953. Al zijn boeken vragen enig doorzettingsvermogen, en, naast de nodige voorkennis, vooral openheid en welwillendheid van de kant van de lezer.

Geloof en ongeloof
Het centrale thema in het denken van Strauss -de relatie tussen filosofie, politiek en religie- diende zich al vroeg aan, aldus Janssens. „Als jongen van zeventien werd hij aanhanger van de stroming binnen het zionisme die de Joodse staat via politiek-seculiere middelen wilde oprichten. Maar tegelijkertijd was hij zich bewust van het problematische van deze combinatie: een ideaal dat uiteindelijk berustte op het geloof in de belofte van God, wilde hij met seculiere middelen realiseren. Evenals voor Goethe werd de spanning tussen geloof en ongeloof daarmee gelijk al zijn eigenlijke thema.”

Om de geloofspapieren te onderzoeken van het moderne denken, dat het premoderne, klassiek-christelijke denken beweerde te hebben overwonnen, ging Strauss eerst de zeventiende-eeuwse Joodse filosoof Spinoza bestuderen. Hij stelde vooral vast dat Spinoza’s religiekritiek aan zijn bijbelkritiek (waarvan hij een van de vaders is) voorafging. „Met andere woorden: Spinoza veronderstelde wat hij wilde bewijzen: de autonomie van de menselijke rede. Het geloof in de openbaring was dus niet filosofisch-wetenschappelijk weerlegd. De overwinning van de rede op het geloof was vooral retorisch, een kwestie van spot en hoon. Geloof en religie zijn niet uitgeschakeld, maar slechts gemarginaliseerd.

Vervolgens stelde Strauss ook vast dat de grondleggers van de moderniteit -naast Spinoza ging het daarbij vooral om Thomas Hobbes- zich niet alleen tegen de christelijke godsdienst hadden gekeerd, maar in één en dezelfde beweging ook tegen de klassieke filosofie. Klopte die kritiek op het premoderne denken, of was zij vooral de bestrijding van een zelfgeschapen karikatuur? Om die vraag te beantwoorden, ging Strauss de teksten van Plato, Aristoteles en Cicero opnieuw en zo onbevooroordeeld mogelijk lezen.

Een leeswijzer vond hij bij Arabische en Joodse filosofen uit de Middeleeuwen, zoals Averroës en Maimonides. Voor iemand als Maimonides stond niet de verhouding tussen filosofie en geloof centraal, maar -omdat hij de openbaring vooral opvatte als een wet of leefregel- de verhouding tussen filosofie en politiek, tussen de redelijke reflectie en de ordening van de samenleving. Strauss meende zelfs dat filosofen als Maimonides in de grond ongelovig waren, en bemerkte dat zij zich vooral op Plato beriepen en van hem hadden geleerd hoe zij zichzelf konden beschermen in een wereld die werd gedomineerd door de geopenbaarde, goddelijke wet.”

Haat van de samenleving
Hier raken we aan een onderwerp dat zeer karakteristiek is voor Strauss. De relatie tussen filosofie en politiek is uiterst problematisch: omdat filosofie vrij is, geen gezag van buiten erkent en alles en iedereen onder kritiek stelt, is zij per definitie ondermijnend en subversief. Dat roept altijd de haat van de samenleving op, die zich het liefst van filosofen wil ontdoen (Socrates!). Censuur en vervolging zijn altijd dreigend aanwezig: de meningen die elke samenleving domineren worden door het filosofische vragen immers onderuit gehaald als op z’n best slecht gefundeerd. Filosofen moeten zichzelf beschermen tegen de samenleving, maar ook de samenleving in bescherming nemen tegen hun ondermijnende vragen. Hoe? Door op een verhullende wijze te schrijven. Door opzettelijk zo complex en ondoorzichtig te formuleren dat alleen gelijkgezinden de ware boodschap, die buitenstaanders verborgen moet blijven, tussen de regels door kunnen lezen.

„Strauss ontdekte”, aldus Janssens, „dat de middeleeuwse filosofen die techniek aan Plato zelf ontleenden. In diens dialogen staat dus ook niet wat er staat. Omdat dit inzicht in de loop van de tijd verloren is gegaan, is zijn werk altijd verkeerd gelezen. Wie de echte boodschap van Plato wil begrijpen, moet hem anders gaan lezen. Dat houdt vooral in dat hij de dialogen moet gaan lezen als toneelstukjes, waarbij de setting en allerlei andere details veel over de eigenlijke bedoeling van de tekst onthullen. De vormgeving is het verhullende voertuig van de boodschap.

Wie Plato zo opnieuw gaat lezen, stelt vast dat hij helemaal niet de metafysicus is geweest, de filosoof van een leer van eeuwige ideeën waarvan onze werkelijkheid slechts een flauwe afspiegeling is. Hij blijkt een socraticus te zijn geweest: iemand die vooral kritische vragen stelde om anderen tot nadenken aan te zetten. Alle antwoorden waren op hun best voorlopig en altijd open. Een antwoord is op z’n best het opnieuw en zuiverder stellen van problemen die fundamenteel onoplosbaar zijn. Filosofie is een oefening in socratische onwetendheid. Zij kan niet meer doen dan om de eeuwige problemen heen cirkelen. Deze houding werd de basis van Strauss’ radicaal-ongelovige filosofie.

Strauss geloofde er dan ook niets van dat Plato’s dikke boek over de politiek -de ”Politeia”, vertaald ”De republiek”- een soort blauwdruk zou zijn voor een totalitaire staat, geregeerd door een filosoof-koning. Hij leest de dialoog als een ironische komedie, waarin Plato duidelijk tracht te maken tot welke absurde gevolgen het streven naar zo’n staat kan leiden.”

Praktisch
De omslag in de geschiedenis van de filosofie situeert Strauss op het moment dat de socratische, esoterische, fundamenteel-kritische benadering werd ingewisseld voor een visie waarin politiek en filosofie in elkaars verlengde kwamen te liggen. De alliantie tussen die twee leidt ertoe -vanaf Macchiavelli en Hobbes- dat de politiek wordt gemobiliseerd om de wereld te veranderen. Filosofie wordt dan vooral praktisch en doelgericht. Zij moet, gesteund door de overheid, gaan bijdragen aan de verlichting van de mensheid. Het idee van de maakbaarheid van de samenleving was geboren.”

Dit soort standpunten maakt Strauss moeilijk in enig politiek kamp in te delen. Hij geloofde wel in de mogelijkheid van een natuurwet, in een orde die van nature goed is in die zin dat zij past bij de menselijke situatie, maar die wet schrijft wel een hiërarchie in doelstellingen voor, maar geen hiërarchie in middelen. Zij draagt dus geen praktische oplossingen voor politieke kwesties aan. „Strauss hoort wel in de conservatieve hoek thuis, en in Amerika is hij ook door de conservatieven geclaimd. Maar die claim is problematisch. Want alle antwoorden blijven voor Strauss open en voorlopig, terwijl zowel liberalisme als conservatisme in dogmatische standpunten is gestold. De belangrijkste les die de politiek uit het werk van Strauss zou kunnen leren luidt: wees niet overtuigd van de maakbaarheid van geschiedenis en samenleving. Intellectuelen moeten zich niet zonder meer engageren, maar vanuit een onafhankelijke positie een kritische houding blijven aannemen. En laat de liberale democratie niet bedreigd worden door ethisch subjectivisme en cultureel relativisme, die deze best denkbare regeringsvorm als niet meer dan een mogelijkheid voorstellen.”

Strauss’ filosofische positie leidt ook tot een welwillende en respectvolle houding tegenover openbaring en religie. „Juist omdat de socratische positie alleen met voorlopige antwoorden genoegen neemt en beseft dat zij de claim van de openbaring niet onderuit kan halen, omdat die claim vanuit de ware filosofische houding dus intact blijft, voelde iemand als Strauss zich gedrongen ook de openbaring als het meest massieve antwoord op de vraag naar het goede leven volstrekt serieus te nemen. Athene symboliseert de vraag naar het goede leven, Jeruzalem het antwoord. Wat zij gemeenschappelijk hebben, is vooral het inzicht dat dat waar het uiteindelijk om gaat het politieke overstijgt. De boodschap van Athene en Jeruzalem is individueel-ethisch, en staat principieel kritisch tegenover de politiek.

Strauss had zeer veel respect voor het denken vanuit Jeruzalem. Beide steden moesten zijns inziens met elkaar in discussie gaan en blijven. De spanning tussen beide tradities vormt de levensader van de westerse samenleving. Naast Joden en moslims hebben zich altijd ook christenen onder zijn studenten bevonden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer