Hoop en vrees
Wanneer u, o christen, in dat hemels vaderland zult gekomen zijn, zult u niet meer gekweld worden door ziekten. Daar zal ook geen plaats wezen van bespotting, versmading of verachting, zoals we soms hebben moeten lijden vanwege de goddeloze mensen.Daar zullen ze geen macht hebben om Gods kinderen te kwellen. Daar zullen we niet heen en weer gedreven worden tussen hoop, vrees en wanhoop, door de aanvallen van onze geestelijke vijanden, de satan, de wereld en alle goddeloze mensen. Want dan zal er geen dood meer zijn. Gods kinderen zullen ten enenmale bevrijd zijn van alle gevaren om hun hemelse gelukzaligheid te verliezen. Want het Lam Gods, de Leeuw uit de stam van Juda, zal dan al Zijn en onze vijanden onder Zijn voeten vertreden hebben. Ja, geen tong kan het verklaren en geen hart kan het begrijpen, die gelukzaligheid van de kinderen van God, die zij genieten zullen bij de Koning der Koningen. Want geen oog heeft het gezien en geen oor heeft het gehoord en in het hart van een mens is het niet opgeklommen, wat God bereid heeft voor die, die Hem liefhebben.
Och, wie zou toch recht kunnen overdenken deze eeuwige gelukzaligheid en niet bereid zijn alle pijn die de goddelozen ons kunnen aandoen, geduldig te dragen? Want aan het einde van onze reis houden alle kwellingen op.
Cornelis van Niel, Gemeentelid in Tiel (Hertsterkende Balsem, 1663)