Meditatie: Aanbiddelijk Wonder
Jesaja 9:5b
„En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”
Gods kind is er ten volle van overtuigd dat zich in Christus –oneindig ver zijn begrip te boven gaand– al de volmaaktheden en voortreffelijke eigenschappen van God vertonen, die samenwerken tot behoud en zaligheid van de zondaren. Christus is dan in zijn ogen alleszins wonderlijk, ja het allergrootste en liefelijkste Wonder. Zo geeft hij aan de Vredevorst met vol genoegen en met diepe verbazing de naam Wonderlijk (Jesaja 9:5; Richteren 13:18, 19). En hij aanbidt zo de Heere en schrijft Hem daarover alle heerlijkheid toe (zie Efeze 1:3 e.v.; Romeinen 16:25, 26 en 27; 1 Petrus 5:10, 11; Openbaring 5:13, 15). Dit heeft ieder liefhebber van Christus tenminste in enige mate diep ingedrukt in zijn hart. En niemand anders dan de liefhebbers van Christus hebben zo’n voldoening, die verwondering, aanbidding, roem en gejuich geeft.
Als anderen, die Hem niet liefhebben, soms verwonderd zijn dan is het maar even. Het gaat voorbij en komt voort uit ongeloof; ook zinkt het snel weg in zorgeloze en vleselijke gerustheid (zie Handelingen 13:21; Lukas 2:18; Luk 4:22).
Maar de verwondering der liefhebbers van Jezus blijft in geheel hun leven. Die verwondering doet die God aanbidden en maakt bevreesd om Hem te vertoornen. Ieder, die de Heere Jezus liefheeft, zal ook in zich vinden en met daden (en met woorden) zoeken uit te drukken, een hartelijke en ongeveinsde welwillendheid tot Hem.
Jacobus Koelman, predikant te Sluis
(”Van de liefde tot de Heere Jezus”, 1690)