Doden pasgeborenen
Artsen zijn erg terughoudend om te melden dat zij actief het leven hebben beëindigd van baby’s die ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Volgens hen geeft de huidige regelgeving onvoldoende zekerheid dat zij hun straf zullen ontlopen. Daarom pleit een groep Groninger specialisten voor het instellen van een nationale toetsingscommissie die een landelijk protocol moet opstellen. Daarmee zou voor de specialisten de drempel geslecht worden om de instanties eerlijk te vertellen dat zij het leven van een pasgeborene hebben beëindigd.Onmiskenbaar staan artsen geregeld voor geweldige dilemma’s. Zij staan soms bij baby’s met ongeneeslijke aandoeningen die hevige pijnen lijden. De dokters hebben technisch de mogelijkheden om het leven -naar menselijke berekening- te laten voortduren, maar herstel is uitgesloten. Dat zij zich dan soms afvragen wat de zin van een dergelijke behandeling is, valt te verklaren. Die vertwijfeling kan worden versterkt wanneer ouders de artsen verzoeken een einde te maken aan het lijden van hun kind. Dat probleem moet niet worden gebagatelliseerd.
Ofschoon de Nederlandse euthanasiewetgeving -helaas- veel mogelijkheden biedt voor artsen om mensen te laten sterven, bestaat er ten aanzien van levensbeëindiging van pasgeborenen geen regel waarmee voorstanders van een dergelijke ingreep zeggen uit de voeten te kunnen. De patiënt zelf kan immers niet (mee)beslissen.
Daarom zoeken voorstanders van actieve levensbeëindiging naar muizengaatjes in de wetgeving, om die vervolgens verder op te rekken. Het Universitair Medisch Centrum Groningen heeft enkele jaren terug een protocol opgesteld met vijf criteria waaraan artsen moeten voldoen wanneer zij het leven van een baby willen beëindigen. Daardoor hebben zij iets meer vrijmoedigheid om hun daden te melden. Ongetwijfeld zal daarbij van invloed zijn dat het OM zelf betrokken is geweest bij het opstellen van de richtlijn. Blijft overigens dat ook dan slechts een deel van de gevallen wordt gemeld.
Dat laatste is het meest verontrustend. Terwijl het OM de aangewezen instantie is die de wetgeving moet handhaven, werkt het welbewust mee aan het uithollen van de regels. De huidige, op zich al te betreuren, euthanasiewet is nog maar van 2001. Ook al wijzen voorstanders van euthanasie er onder meer op dat de medische ontwikkelingen erg snel gaan en daarmee nieuwe vragen opdoemen, zij kunnen niet stellen dat de huidige regelgeving uit de tijd is.
Dat betekent dat op zijn minst de bestaande wet gehandhaafd moet worden. En daar is justitie toe geroepen. Dat zij zich ervoor leent om, vrijwel direct na het aannemen van de nieuwe euthanasiewet, mee te werken aan het opstellen van een ruimer protocol is ronduit af te keuren.
Tijdens de behandeling van de euthanasiewet in de Kamer hebben voorstanders beweerd dat artsen best bereid zijn te melden dat zij het leven van patiënten hebben beëindigd mits er duidelijke regelgeving is. Nu blijkt dat een groep medici dat niet doet omdat zij bang zijn voor rechtsvervolging wanneer zij de regels welbewust overtreden. In politieke en justitiële kringen lijkt daar ook nog begrip voor te bestaan.
Dat is bijzonder krom. Een dergelijke redenering en begripvolle houding zou keiharde kritiek oproepen als het ging om bijvoorbeeld het overtreden van de Belastingwet. En terecht. Maar ten aanzien van beëindiging van het leven van pasgeborenen wijken beleidsmakers af van dit standpunt, ze gedogen de praktijk en tonen zich voorstander van aanpassing van de regels.
De pro-lifebeweging wil de euthanasiepraktijk terugdringen. Dat ideaal verdient steun. Maar het eerste waar ze op moet aandringen is dat tenminste de bestaande wet gewoon wordt gehandhaafd.