Buitenlandwij |zij
De achterkant van de victorie van Israël in 1948

„Wat voor journalist wil je zijn?” Die gevatte vraag, gericht aan mijn adres, zag ik op sociale media langskomen naar aanleiding van een artikel dat ik een paar weken geleden schreef, onder de titel: ”Israël, wat voor land wil je zijn?”

Jacob Hoekman
beeld RD
beeld RD

Ik vind het een goede vraag. Want wat voor soort journalist iemand wil zijn, blijkt vooral als diegene schrijft over gevoelige thema’s. Blijven journalistieke kernwaarden als hoor en wederhoor, een eerlijke benadering van beide kanten en eerbied voor de waarheid dan overeind? Of gaan ze overboord?

Ik hoop dat ik het soort journalist zal zijn dat trouw blijft aan deze beginselen, ook als dat even wat minder uitkomt. Het punt is dat het, als het om het 75-jarige Israël gaat, heel snel even wat minder uitkomt. Je kunt het over dit onderwerp niet goed doen, dat moge bekend zijn.

Maar omdat deze rubriek naar haar aard probeert te luisteren naar de geschiedenis van „de andere kant”, doen we dat ook deze keer. Daarom: hoe zit het vanuit historisch perspectief (dus niet vanuit theologisch perspectief) met wat Arabieren de ”Nakba” noemen – de catastrofe die de totstandkoming van Israël in 1948 voor hen was?

Eerst de feiten. Veel van die feiten ontleen ik aan een bron die zowel door vriend als vijand wordt gewaardeerd om zijn objectieve beschrijving: het vuistdikke naslagwerk ”1948” van de Israëlische historicus Benny Morris.

Tot 1880, toen het zionisme voor het eerst opkwam en Joden in Europa gingen nadenken over emigratie naar Palestina, leefden er zo’n 25.000 Joden in het land – vooral in Jeruzalem, Safed, Tiberias en Hebron. Dit waren de ”jisjoev”, zoals de Joden worden aangeduid die voor 1948 in het land leefden. In 1948 was hun aantal door immigratie vanuit Europa explosief gegroeid tot zo’n 630.000.). In totaal had Palestina toen zo’n 2 miljoen inwoners. Qua percentage van de bevolking groeide het aantal Joden in Palestina tussen 1880 en 1948 van een procent of 6 tot ruim 30 procent.

Stortplaats

Die cijfers zijn belangrijk, want ze spreken nadrukkelijk tegen wat je in de context van 1948 vaak hoort: dat het land rond de stichting van de staat Israël „leeg” was. De Israëlische premier Netanyahu merkte dat recent nog op: „Voordat de Joden naar het land terugkeerden, was het slechts een verlaten stortplaats, een woestenij en een ruïne.”

De Arabieren die destijds in Palestina woonden, dachten daar uiteraard anders over. Je hoeft geen Palestijn te zijn om te begrijpen dat zij zich door de razendsnel groeiende Joodse immigratiecijfers bedreigd voelden. Sterker nog, dat erkenden ook Joodse leiders – met premier David Ben Gurion voorop. Hij zei nog voor het uitroepen van de staat Israël: „Vanuit politiek gezichtspunt zijn wij wel degelijk de aanvallers en zijn de Arabieren degenen die zichzelf verdedigen. Zij bezitten het land en de dorpen. Wij leven in de diaspora en willen emigreren en het land van hen in bezit nemen.”

Geen masterplan

Dat laatste, land in bezit nemen, gebeurde inderdaad. In eerste instantie was de oorlog een verdedigende oorlog voor de Joodse milities, maar in het voorjaar van 1948 namen ze het initiatief over en gingen ze in het offensief.

Het gevolg: rond het uitroepen van de staat Israël ontvluchtten zo’n 700.000 Palestijnen hun land. Die werden lang niet allemaal verdreven, zoals vaak aan Arabische zijde klinkt. Er waren gewelddadige verdrijvingen en zelfs doelbewuste moordpartijen, maar dat was zeker niet de regel. Historicus Benny Morris heeft overtuigend aangetoond dat er géén gecoördineerd Israëlisch masterplan bestond om de Palestijnen massaal uit het land te zetten – al geeft hij ook aan dat het de Israëliërs prima uitkwam dat ze gingen.

Maar gevlucht of verdreven, het eindresultaat is hetzelfde. Zo’n 700.000 Palestijnen vertrokken, het overgrote deel met de hoop ooit terug te kunnen keren. Dat gebeurde nooit en bijna geen Israëlische leider sindsdien wilde het. Massale terugkeer zou immers op termijn het einde van de Joodse staat betekenen.

Sindsdien ketste iedere vredespoging af – vaak omdat de Palestijnen de boot afhielden. Ben Gurion begreep dat wel. Ook na 1948 verloor hij die open blik naar de andere kant niet. „Als ik een Arabische leider was, zou ik nooit vrede sluiten met Israël”, zei hij volgens de zionistische leider Nahum Goldmann. „Dat is normaal: wij hebben hun land ingenomen. Zeker, God beloofde het ons, maar wat maakt hun dat uit? Onze God is niet de hunne. Wij komen uit Israël, het is waar, maar 2000 jaar geleden, en wat gaat hun dat aan? Er is antisemitisme geweest, de nazi’s, Hitler, Auschwitz, maar was dat hun schuld? Zij zien maar één ding: wij zijn hierheen gekomen en hebben hun land gestolen. Waarom moeten ze dat accepteren?”

We kunnen veilig stellen dat er vandaag de dag weinig Joodse leiders zijn die op een soortgelijke manier proberen de Palestijnen te begrijpen – en ook onder christenen die Israël verdedigen kom je die houding weinig tegen. Wat dat betreft zijn velen Joodser dan Ben Gurion ooit was.

Terrorist

Zelf wil ik, in Ben Gurions voetspoor, graag proberen te begrijpen wat de waarde van het land is voor de Palestijnen. Daarom wil ik zelfs de gedachtegang van de Palestijnse terrorist in Gaza die ik ooit interviewde kunnen begrijpen. Zoals ik ook de Joodse kolonisten wil begrijpen die in februari massaal het Palestijnse dorp Hawara aanvielen en daar een ravage aanrichtten.

Ik wil dat om diverse redenen, maar allereerst omdat het mijn taak is, als verslaggever. Dát is het soort journalist dat ik wil zijn.

Journalist Jacob Hoekman speurt in de cultuurgeschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer