Zwarte predikant Capitein was voorstander van slavernij
Het is een bijzonder portret: een zwarte man in toga met bef en lang krullend haar. De achttiende-eeuwse prent van de predikant Jacobus Elisa Johannes Capitein is een topstuk van Museum Catharijneconvent in Utrecht.
In eerste instantie laat Van Oord conservator voor het Nederlandse protestantisme Rianneke van der Houwen bij de keuze voor een bijzonder voorwerp haar oog vallen op vier objecten. Het eerste is een Bijbeltje met psalmen en gezangen uit de negentiende eeuw dat het museum pas verworven heeft. „Het is voorzien van een gouden slot en de band is van gevlamd schildpad, heel mooi. Het laat iets zien van het verschil tussen de rijken in die tijd en het gewone volk.”
Het Bijbeltje wordt het uiteindelijk toch niet, evenmin als de originele kist waarin de drukproeven van de Statenbijbel uit de zeventiende eeuw werden bewaard, en het schilderij ”Een stichtelijk uurtje in den Achterhoek” van Hendrik Valkenburg. Van der Houwen kiest voor de prent van Jacobus Elisa Johannes Capitein. Het is een afdruk van een kopergravure, vervaardigd door de kunstenaar François van Bleyswijk, in 1742 uitgegeven door Abraham Kallewier uit Leiden.
De zwart-witprent (17x22 cm) toont het portret van een deftige zwarte man in toga met bef en een achttiende-eeuwse pruik. In zijn rechterhand houdt hij een boek, mogelijk de Bijbel of een door hemzelf geschreven studie. Achter hem is een gordijn te zien met rijen boeken. Onder zijn naam en de toevoeging ”Africaansche Moor” staat dat hij beroepen predikant is op het kasteel St. George op D’Elmina. Daaronder staat een gedicht van Brandijn Rijser: „Aanschouwer, zie deez’ Moor! Zijn vel is zwart: maar wit zijn ziel, daar Jesus zelf als Priester voor hem bidt. Hij gaat Geloof, en Hoop, en Liefde aan Mooren leeren, Op dat zij, witgemaakt met hem het Lam steeds eeren.”
Portretten van predikanten
„Museum Catharijneconvent heeft twee portretten van Capitein in 1978 en 1986 in langdurige bruikleen gekregen”, zegt Van der Houwen. „De prenten wisselen: een hangt er in het museum en de andere ligt dan in het depot. Dat is belangrijk om verkleuring tegen te gaan. Het portret past goed in ons museum. We hebben een grote verzameling portretten van predikanten.”
Maar deze prent is wel heel bijzonder, aldus de conservator. „Capitein, die leefde van 1717 tot 1747, was de eerste zwarte predikant in de Republiek. Hij is waarschijnlijk in Ghana of Ivoorkust geboren, waar hij werd geroofd van zijn ouders en tot slaaf gemaakt toen hij een jaar of acht was. Hij werd gekocht door een Zeeuwse kapitein die hem weggaf aan Jacobus van Goch. Die man gaf de jongen de naam Capitein, naar de man die hem gekocht had.
Jacobus Capitein werd meegenomen naar Den Haag, waar hij opgroeide. Op zijn achttiende werd hij daar gedoopt in de Kloosterkerk. Het bleek dat hij goed kon leren. Hij studeerde theologie aan de universiteit in Leiden. Zeer waarschijnlijk was hij daar de eerste zwarte student. Ter afronding van zijn studie schreef hij een studie over de slavernij.”
Het was een boek met opvallende conclusies. Van der Houwen: „Capitein vond de slavernij niet strijdig met de christelijke vrijheid. Hij onderscheidde lichamelijke en geestelijke slavernij. Het belangrijkste was volgens hem dat een mens vrij was van de slavernij van de zonde. Daarmee concludeerde hij dat christelijke tot slaaf gemaakten niet vrijgelaten hoefden te worden. Geestelijke vrijheid leidde niet tot lichamelijke vrijheid.”
Deze stellingname was in die tijd in de Republiek welkom, stelt Van der Houwen. „Zijn boodschap viel bij Nederlandse bestuurders en koopmannen in goede aarde. Het was voor hen een theologische rechtvaardiging om door te gaan met de mensonterende slavenhandel.”
De geboren Afrikaan werd predikant in het slavenfort Elmina in het huidige Ghana. Hij wijdde zich aan de bekering van vrije Afrikanen en preekte voor slavenhandelaren. Hij stierf op jonge leeftijd, toen hij ongeveer dertig jaar oud was. „Zijn missie werd een teleurstelling”, zegt Van der Houwen. „Hij had nauwelijks aansluiting bij de lokale bevolking. Ik vraag me af of zijn mening over slavernij in Elmina is veranderd, zeker toen hij het weer voor zijn eigen ogen zag gebeuren. Het lijkt mij een verhaal van iemand die totaal ontworteld is. Waar was zijn echte thuis? Was zijn wens om terug te gaan naar Afrika ook ingegeven door heimwee?”
Nederlandse slavenhandel
De prent heeft een plaats in de vaste presentatie van het museum en wel bij het onderwerp ”Protestanten en slavernij”. Daarbij staat een korte uitleg van de Nederlandse slavenhandel en hoe daarover in de Republiek werd gedacht.
Van der Houwen: „Sommige vooraanstaande predikanten wezen de slavenhandel af, zoals de bekende Gisbertus Voetius. Maar over het algemeen accepteerde de gereformeerde bevolking die wel. Dat deed bijvoorbeeld Godefridus Udemans in de zeventiende eeuw in zijn boek ”’T geestelijk roer van ’t koopmansschip”. Daarin legt hij de theologische basis voor de slavenhandel. Wel stelde hij dat christelijke tot slaaf gemaakten na zeven jaar vrijgelaten zouden moeten worden en dat hun het Evangelie moest worden verkondigd. Van die beide laatste dingen kwam niet veel terecht. Het kwam de Nederlanders in de achttiende eeuw goed uit dat de predikant Capitein hun zijde koos.
In de negentiende eeuw werd de roep om afschaffing van de slavernij steeds luider. In ons land was het vooral de protestantse vernieuwingsbeweging het Reveil die zich inzette voor afschaffing. Nederland beëindigde als een van de laatste Europese landen in 1863 de slavernij.”
De conservator is nu al aan het nadenken over de invulling van een tijdelijke expositie in 2024 over de slavernij. „Hopelijk zijn dan de resultaten van diverse onderzoeken over kerken en slavernij bekend. Er komt in ieder geval een historisch gedeelte. Tegelijkertijd is er aandacht voor de doorwerking naar het heden en voor hedendaagse kunst. Het is duidelijk dat ook Jacobus Capitein een plaats op deze tentoonstelling krijgt.”
Vierwekelijkse serie waarin archivarissen van (kerkelijke) archieven vertellen over hun topstuk uit de collectie.