Den Haag kan wel een vleugje Dijkhoff gebruiken
Het was nooit zijn plan om Rutte op te volgen. Vrij geruisloos verdween Dijkhoff twee jaar geleden van het Binnenhof.
Altijd goed gesoigneerd, bovengemiddeld intelligent. Ad rem en erudiet in de Kamer, maar ook de gave om het in gewonemensentaal uit te leggen. Weinig leek Dijkhoff als Kamerlid en bewindspersoon écht moeite te kosten. Of het nu een debat betrof, een populaire talkshow of een meer diepgravend gesprek over de wortels van het liberalisme, in de ruim elf jaar dat Dijkhoff op het Binnenhof werkte, oogde het grosso modo ontspannen en natuurlijk.
Voor veel carrièrepolitici moet Dijkhoff iets onhebbelijks hebben gehad. Ontegenzeggelijk het partijleiderschap in je mars hebben, en daarmee een reële kans op het premierschap. Maar er toch geen interesse voor tonen, omdat „het leven uit meer bestaat dan alleen werk”. Alsof Dijkhoff alles en iedereen steevast voor de gek gehouden heeft. Jarenlang wereldbekerrecords schaatsen, maar als het Olympisch Kwalificatietoernooi zich aandient vriendelijk bedanken voor de eer.
In 2017 won hij als staatssecretaris het tv-programma De Slimste Mens en door de lezers van Esquire werd hij uitgeroepen tot Best Geklede Man. Minder dan twee jaar voor zijn vertrek sloofde Dijkhoff zich uit met het schrijven van een discussiestuk dat van de VVD weer een liberale partij moest maken. Binnen iedere andere partij zou zo’n pamflet alom beschouwd worden als de geloofsbrieven van een politiek leider in de wachtkamer.
Op de liberale (oud-)politicus is moeilijk een vinger te leggen. Jong, fris en toch klassiek. Is het de eigenzinnigheid die zeldzaam is in het centrum van de macht? Een voor VVD-begrippen sociaal profiel met een toefje KVP? Of is het de ogenschijnlijke onverenigbaarheid van zijn vele rollen? Een gepromoveerd jurist met een politiek leven achter de rug die simpelweg doet wat hij leuk vindt. In de marge nieuwsbrieven schrijven onder de naam ”Fun Lovin’ Liberal”, commissaris zijn bij PSV uit Eindhoven, zo nu en dan aanschuiven aan een talkshowtafel. Zonder de grote meneer uit te hangen, maar er toch één zijn.
Misschien zegt het veel over de voorspelbaarheid of middelmaat van de rest dat Dijkhoff mij zo is bij gebleven. Of laat ik me gewoon heel makkelijk inpakken door een oud-politicus die ook zijn mindere momenten kende, zoals zijn vrij kille reactie „Ja, dus?”, toen de achtjarige Nemr de staatssecretaris voorhield bang te zijn om dood te gaan als hij terug moest naar Irak. Maar een rasechte bitterballen-VVD’er die mijmert hoe we vlees –écht vlees– kunnen eten zonder daarvoor dieren te slachten, neemt zich voor mij in. Een politicus die ervoor kiest om een boek te lezen –naast, of in plaats van het zoveelste beleidsstuk dat geen wezenlijke bijdrage levert aan ons begrip van de wereld– heeft bij mij een streepje voor.
Het moet de Week van het Gezin zijn geweest die mijn gedachten terugbracht bij de periode-Dijkhoff. „Mijn grootste ambitie is om een goede vader te zijn”, vertrouwde Dijkhoff een interviewer van de Volkskrant toe. Niet als pose om kiezers mee aan het hart te drukken, maar omdat hij écht vindt dat carrière, laat staan een politieke loopbaan, niet het hoogste goed is. Dijkhoff wilde er voor zijn dochters zijn en bekende kleur: het premierschap is niet te combineren met het vaderschap. Iemand die zoiets zegt in de kracht van zijn politieke leven, en dus niet na een burn-out of andere harde les, spreekt vanuit een overtuiging en verdient navolging.
Wie weet of Dijkhoff op latere leeftijd niet weer terugkeert in de politiek. Als dat niet het geval zou zijn, zou het in ieder geval mooi zijn als hij zich zou opwerpen als gezinsambassadeur.
De auteur is politicoloog.