Buitenland

Tsunami wiste VOC-sporen in Azië niet uit

In het rampgebied in Zuidoost-Azië verlenen Nederlanders hulp. Ze kennen de regio min of meer. Vier eeuwen geleden zaten Nederlandse handelslieden in VOC-verband al in Siam, nu Thailand, en op Ceylon, nu Sri Lanka. „Nog is”, zegt Ruud Spruit, „Nederland de grootste Europese investeerder in Thailand.” De directeur van het Westfries Museum in Hoorn bezocht vijftig tot zestig keer deze streken.

Henk H. J. van As
21 January 2005 10:45Gewijzigd op 14 November 2020 02:08
Museumdirecteur Ruud Spruit: „Het sterke meeleven van Nederland met de rampgebieden in Azië is op zijn minst voor een deel te herleiden tot de sinds 1600 ontstane betrekkingen met de Oost.” Foto Martin Mooij
Museumdirecteur Ruud Spruit: „Het sterke meeleven van Nederland met de rampgebieden in Azië is op zijn minst voor een deel te herleiden tot de sinds 1600 ontstane betrekkingen met de Oost.” Foto Martin Mooij

Het kan niet missen: met zo’n kloek standbeeld van Jan Pzn. Coen, de in Hoorn geboren VOC-gouverneur-generaal en grondlegger van Batavia pal voor de deur, moet Spruit wel dol zijn op de Verenigde Oost-Indische of Loffelijcke Compagnie. Toch was Coen (1587-1629) niet de die Spruits liefde voor de Oost opwekte. Zijn permanente ontmoeting met Oost-Azië begon kort na de oorlog, toen Molukse ex-KNIL-militairen naar Nederland kwamen, omdat Soekarno en het nieuwe Indonesië hen als landverraders beschouwden. Zij hadden de Nederlandse vorstin trouw gezworen en wilden die eed niet breken.

Bruine Nederlanders
Als knaap kwam Spruit met die bruine Nederlanders uit verre streken in aanraking en zijn fascinatie voor hun land van herkomst was blijvend. „Ik knipte stukjes en plaatjes uit de Elisabethbode en zendingsblaadjes.” Ook toen hij naar de kweekschool ging en later geschiedenis studeerde, bleven Ambon, de Kei-eilanden en naderhand alle gebieden in het Verre Oosten, waar Nederland al sinds de Republiek mee te maken had, Spruit boeien.

Hij zag zijn kans helemaal schoon toen hem werd gevraagd in Hoorn als museummedewerker aan de slag te gaan. Dit museum -momenteel 125 jaar oud- was vooral een stedelijke en West-Friese aangelegenheid. „Hoorn was”, vertelt Spruit, „vier eeuwen eerder goed beschouwd de stad waar de oostvaart en de VOC begonnen.”

Het is niet helemaal juist het Westfries Museum als VOC-museum te betitelen, want het heeft ook een regionale functie, maar veel scheelt het niet. Het gebouw -het vroegere Statencollege/Proostenhuis-, Coen op de stoep ervoor, de directeur: alles draagt sporen van de Gouden Eeuw en de Nederlandse geschiedenis in de Oost.

Deze geschiedenis zou zo’n drieënhalve eeuw duren: van de Loffelijcke Compagnie (tot 1799) tot de republiek Indonesië onder Soekarno en het verlies van Nederlands Nieuw Guinea. Tot de vorming van een soort Verenigde Staten van Indonesië en onafhankelijkheid van de Zuid-Molukken kwam het niet.

De Heeren XVII
Hoe en waarom kwam Nederland in dat Verre Oosten terecht? De koopman ging voorop; de dominee volgde. Handelsbelangen dreven de Heeren XVII, de vertegenwoordigers van de zeventien Nederlandse provincies en hun medewerkers.

De VOC, door Spruit de eerste multinational genoemd, was aanvankelijk een van de vele compagnieën die ontstonden nadat, via Kaap de Goede Hoop, de zeeroute naar Indië was ontdekt. Aan die VOC ging de handel op de West vooraf, uitlopend in de West-Indische Compagnie (WIC).

Jan Huygen van Linschoten, secretaris van de rooms-katholieke bisschop van het Portugese eiland Goa in de Oost, was een van de voorbereiders van de compagnie in Azië. Hij publiceerde, terug in Nederland, zijn Itinerario (Reisverhaal). Dat werd de gids voor de eerste Hollandse oostvaarten.

Na mislukte pogingen om via de noordelijke route naar de Oost te komen, ging in 1596 een expeditie scheep via de Kaap. Cornelis Houtman leidde die weinig succesvolle tocht. Vier schepen waren twee jaar onderweg. Van de 239 opvarenden overleefden slechts 89 de zeereis. Maar voor het eerst vonden Nederlanders hun weg naar de specerijlanden: het begin van de succesvolle handel in koloniale waren.

Aandelen
Die handel op de Oost was geen nationaal beleid van de Republiek, maar zaak van Hollandse en Zeeuwse steden, die hun eigen compagnieën op pad stuurden. Johan van Oldenbarnevelt zag echter kans om steden als Hoorn, Enkhuizen, Middelburg, Rotterdam en andere haven- en stapelplaatsen te verenigen in zes kamers, die als tamelijk zelfstandige ondernemingen hun zeventien afgevaardigden twee keer per jaar naar Amsterdam stuurden om daar de (geld)zaken te regelen.

De Verenigde Oost-Indische Compagnie was het eerste bedrijf ter wereld dat met aandelen werkte. De bekende Amsterdamse koopman Isaac le Maire was de grootste aandeelhouder. In de VOC-tijd, van 1602 tot 1799, zijn ruim 4700 schepen uitgerust voor de handel op Azië, hoewel de schippers ook naar andere gebieden hun steven wendden: de Oostzeelanden en de Levant.

Amsterdam werd met de Heeren XVII het centrum van de Nederlandse handel. Schepen konden er evenwel slechts komen via de smalle doorgang bij Texel en langs Pampus. Grote schepen moesten bij Texel hun lading overzetten op kleinere schuiten. Het was verstandiger geweest de grote schepen te laten vertrekken vanuit Zeeland, maar dat accepteerden de Amsterdamse heren niet.

Batavia op Java, door gouverneur-generaal Coen aanvankelijk Nieuw Hoorn genoemd, werd het zenuwcentrum van de VOC in Oost-Azië. Later zijn nederzettingen en forten gesticht als Malacca, Banda en Ambon. In heel deze regio verschenen op den duur kantoren met gouverneurs of kleinere vestigingen met directeuren. Zij moesten met de lokale heersers contracten afsluiten over handelswaar van peper, nootmuskaat, ”toeback”, koffie en thee of -later- tin, porselein, textiel en zelfs olifanten.

Vanaf 1656 voeren de Nederlanders ook rechtstreeks op Ceylon, dat eveneens een centrale ontmoetingsplaats werd. Meer buiten het huidige zeerampgebied kwamen in Japan (met het eiland Decima), Formosa (nu Taiwan) en kustgebieden van Voor-Indië en Arabië voorname handelscentra.

De VOC was een handelsmaatschappij. De grote heren waren er niet op uit echte koloniën te stichten, en evenmin om het christelijk geloof te verbreiden. Pas koning Willem I, de man van de Nederlandsche Handelsmaatschappij, zou dat twee eeuwen later realiseren, maar toen bestond de VOC niet meer.

Wolfendaalkerk
De Japanners zaten de Hollanders bij hun handel eerst dwars, omdat ze dachten dat de schippers ook hun godsdienst kwamen brengen, maar de VOC’ers wezen erop dat ze voor zaken kwamen en geen missionarissen bij zich hadden.

Van zending, de roomse jezuïeten-missie met de heilig verklaarde Franciscus Xaverius voorop, wilde de VOC niets weten. „De Wolvendaalkerk in Ceylon was geen zendingskerk, maar bedoeld voor de Hollanders die er woonden en die voor een deel inlandse vrouwen (erbij) namen. De niet-blanke zogenaamde Dutch Burghers op Sri Lanka zijn geen vrucht van Hollandse Evangelieverkondiging”, zegt Spruit.

„Toch is het sterke meeleven van Nederland met de rampgebieden in Azië, op zijn minst voor een deel, te herleiden tot de sinds 1600 ontstane betrekkingen met de Oost”, vervolgt Spruit.

Hij probeert die relaties levend te houden. „In oktober en november was ik daar voor het laatst: lezingen, besprekingen. We zouden er na de kerstdagen weer naartoe gaan voor een vakantie in een huisje aan zee op het nu zwaar getroffen Kao Lak. Thuis vernamen we van de zeebeving en de gevolgen, ook voor ons vakantieoord. Het werd voor ons annuleren.”

De ramp raakt Spruit zeer. Tal van getroffen streken kent hij van nabij, behalve het vroegere Ceylon. Volgens hem heeft de tsunami de sporen van Nederlands koloniale verleden daar niet ernstig getroffen. De vloedgolf bereikte niet Colombo’s Wolvendaalkerk. Het rampgebied is tientallen kilometers daar vandaan.

De oude Nederlandse vesting van Galle is, voorzover hem bekend, ook redelijk gespaard. En verder in heel die regio? Co Chin was een oude VOC-plaats. In Thailand had de VOC een nederzetting in Siam (Ajutaja), waar later Bangkok is gesticht. Goa en Kerala in Zuid-India zijn rampgebieden, maar de schade aan het oude Hollandse erfgoed valt in heel Oost-Azië mee, zegt Spruit.

Paar kanonnen
Ook in Indonesië zijn typisch Hollandse gebieden niet getroffen: niet Java met het door Coen gestichte Batavia (Jakarta), niet de Molukken. In Atjeh op de noordpunt van Sumatra had de Oost-Indische Compagnie geen nederzettingen. Nederlands-Indië ten tijde van Van Heutz en de Atjeh-oorlog dan, een eeuw geleden? Toen zaten ’wij’ toch wel in die regio? Spruit beaamt dit. „Maar wat lieten onze legers daar achter? Slechts een paar kanonnen.”

De tsunami zal ervoor zorgen dat de oude betrekkingen tussen Nederland en het rampgebied weer actueel worden, voorspelt Spruit. „Nu zonder nootmuskaat, peper en thee. De huidige koloniale waren heten geschiedenis, cultuur en toerisme. En sinds tweede kerstdag vooral: belangenloze hulpverlening.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer