„Vonnis afgedwongen redding scheepsbouwer IHC is uniek”
Onder meer de Rabobank zag scheepswerf Royal IHC uit Kinderdijk liever failliet gaan, dan gered worden via de afgedwongen verkoop van dochteronderneming Iqip.
Dit blijkt uit openbaar gekomen rechtbankstukken. Hierin onderbouwen de rechters hun besluit van 9 maart in een door IHC succesvol gevolgde rechtsgang. Uit de stukken komt naar voren dat de scheepsbouwer bijna gewurgd is door een krediet van 28 miljoen euro, die in het vonnis wordt omschreven als Amazonlening.
Die lening sloot het bedrijf kennelijk af voor het optuigen van de complexe ombouwoperatie van de pijpenlegger Amazon in 2018. De klus pakte echter catastrofaal uit: de Amazon verliet niet in de zomer van 2020, maar pas afgelopen september de Rotterdamse Waalhaven, waar IHC een kade had afgehuurd.
Vervolgens –na eerdere verlengingen van de looptijd– moest de ooit hoopvol afgesloten lening uiterlijk 4 januari 2023 zijn terugbetaald. Maar IHC had geen cent meer. Gevolg: begin dit jaar werd de vollédige uitstaande financiering opeisbaar voor het samenwerkingsverband van negen banken waarvan IHC zijn werkkapitaal betrekt.
Het scheepsbouwbedrijf kon maximaal 950 miljoen euro lenen van de banken. Dit betekent niet dat dit hele bedrag daadwerkelijk volledig was opgenomen. Hoeveel krediet IHC op dat moment wél had verbruikt, vermeldt het vonnis niet. Hoe dan ook stevende „[verzoekster] aldus op een faillissement af”, constateren de drie betrokken rechters in het geanonimiseerde verslag. Deze conclusie trok onder meer deze krant al eerder.
Die noodlottige afloop zag IHC al aankomen. Vandaar afgelopen zomer het voorstel van het bedrijf om zijn zeer winstgevende dochteronderneming Iqip uit Sliedrecht te verkopen. Zo zou IHC snel aan geld komen.
Een koper was snel gevonden: investeringsmaatschappij HAL zag de overname ervan wel zitten. Met de opbrengst van Iqip waren veel grotere openstaande schulden te voldoen. IHC en de banken onderhandelden daarom een grondige herschikking en gedeeltelijke aflossing van de gehele schuldenlast uit.
Omvangrijk
Hierbij stuitte IHC op een probleem. Voor drie onderdelen van zijn „complex en omvangrijk” akkoord had de scheepsbouwer een unanieme instemming van de betrokken kredietverstrekkers nodig. Dit betrof allereerst de verkoop van Iqip – en daarmee stond of viel de rest van het plan.
Zes kredietverstrekkers van het syndicaat steunden het plan. Twee andere banken gooiden de kont tegen de krib: naast de Rabobank ook de Britse Lloyds Bank. Diens landgenoot National Westminster Bank onthield zich van stemming. Daarmee ontbrak de vereiste eenstemmigheid.
De stap naar de rechter op 2 januari, twee dagen voor het aflopen van de Amazonlening, was voor IHC dan ook de uiterste noodsprong. Die stap gaf uitstel van faillissement tot een al dan niet gunstige uitspraak.
Op de zitting van 23 februari kwam van de drie dwarsliggers alleen de Rabobank opdagen. Zijn vertegenwoordigers verklaarden dat de bank twijfelde aan de levensvatbaarheid van IHC met de uitvoering van het plan. De Rabobank was bang dat de scheepswerf het voorliggend akkoord in een later stadium alsnog niet zou kunnen nakomen. Naar eigen zeggen zou de bank in dat geval slechter af zijn dan als IHC nu gelijk failliet zou gaan.
Het akkoord zal IHC niet automatisch weer winstgevend maken, erkende de rechtbank. Toch zagen de drie betrokken rechters genoeg redenen om hierop te vertrouwen. Zo wees de rechtbank op het grondig doorgelichte businessplan en op de ruime meerderheid van de schuldeisers die voorstemden. Verder bleek op de zitting „dat recente ontwikkelingen er inderdaad op wijzen dat [verzoekster] de beoogde orders zal gaan binnenhalen”.
Dwingen
IHC wilde via de Whoa-procedure ook de weigerachtige schuldeisers dwingen tot voorfinanciering van zulke megaorders. De rechtbank nam ook deze eis over.
Dit laatste dankt IHC voor een belangrijk deel aan de door de Nederlandse Staat toegezegde extra dekking, is de indruk van Jasper Cremers (22), masterstudent ondernemingsrecht aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. „Hierdoor hebben de banken meer zekerheid, en zijn ze niet slechter af dan als IHC nu failliet was gegaan.”
De rechtenstudent volgde de zaak met grote belangstelling: de kersverse Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa), op grond waarvan IHC met succes zijn redding heeft kunnen afdwingen, is onderwerp van zijn masterscriptie.
Cremers: „Met deze uitspraak vindt de eerste vormgeving van de jurisprudentie op dit terrein plaats. De rechtbank durft ruim een kwart van de kredietverstrekkers tot een nieuwe overeenkomst te dwingen. Dit had IHC voor de invoering van de Whoa (in 2021, DdB) waarschijnlijk nooit voor elkaar gekregen.”
De rechtszaak is om meerdere redenen interessant, vindt Cremers. „Allereerst omdat er veel verschillende partijen bij zijn betrokken. Verder is het de eerste keer dat een bedrijf via de Whoa zo’n complexe schuldenreorganisatie weet af te dwingen.”