Rabbijnen verbieden betreding Tempelberg
Het bezoek van joden aan alle delen van de Tempelberg blijft taboe. De twee opperrabbijnen in Israël, Yonah Metzger en Shlomo Moshe Amar, hebben een religieuze regel uitgevaardigd die het joden verbiedt de heilige plaats te betreden.
Ze hernieuwden daarmee het verbod uit 1967 van de opperrabbijnen Yitzhak Nissim en Isser Yehuda Unterman. De Oude Stad van Jeruzalem, waar de Tempelberg zich bevindt, viel tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 in Israëlische handen.
Shmuel Rabinovitz, de rabbijn van de Westelijke Muur (Klaagmuur), de gebedsplaats van de joden buiten de Tempelberg, had om hernieuwing van het verbod gevraagd. Op de Tempelberg staat de al-Aqsa-moskee -een van de heiligste plekken voor moslims- boven op de ruïne van de joodse tempels uit de Bijbel: de heiligste plek ter wereld voor joden.
Joden mogen volgens de rabbijnen de Tempelberg niet op omdat niet precies bekend is waar de tempel heeft gestaan. Zij moeten om deze plaats te betreden een rituele reiniging ondergaan. Voorstanders van een bezoek aan de berg zeiden dat het op bepaalde plekken wel toegestaan is te lopen omdat het heiligdom daar in elk geval niet heeft gestaan.
De uitvaardiging van de regel is een tegenslag voor joodse groepen die vinden dat joden gebedsrechten moeten krijgen op de berg of daar zelfs de tempel moeten herbouwen. Vele, vooral nationaal-religieuze, joden hebben de Tempelberg de afgelopen tijd bezocht.
De tweede tempel werd in het jaar 70 verwoest door de Romeinen. De moslims geloven dat Mohammed op de berg een nachtelijke reis naar de hemel maakte. Na 1967 hebben militante joodse groepen gepleit voor een herbouw van de tempel.