Meditatie: Zwaarste straf geleden
Mattheüs 26:2b
„De Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.”
De Zoon des mensen is wel is waar overgeleverd geworden door Judas aan de overpriesters en door de overpriesters aan Pilatus. Maar de Heere bedoelde hier in de eerste plaats op Pilatus. Dit blijkt uit het volgende: „om gekruisigd te worden”.
Dat was al in het paradijs voorzegd in de woorden: „Dat (het Vrouwenzaad) zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen”. Verder is het alles letterlijk voorspeld in Psalm 22: „Zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven”. De Heere Zelf had gezegd: „Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven hebbe” (Johannes 3:14).
Deze kruisiging had niet plaats kunnen hebben –en dus hadden die woorden niet vervuld kunnen worden– als niet de Romeinen toen heer en meester van het land geweest waren en Pontius Pilatus als Romeins stadhouder gehouden was, de wetten van de keizer te handhaven. De Joden hingen wel een mens aan een hout, maar slechts tot de avond, na hem vooraf gedood te hebben. Maar de handen en voeten doorboorden zij niet.
Overigens noemen alle oude rechtsgeleerden deze straf de verschrikkelijkste en afschuwelijkste. Zij werd slechts op slaven en gemeen gespuis toegepast, en men leed daarbij de verschrikkelijkste smarten. Ook was deze dood de schandelijkste.
Dr. H.F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Lijdenspreken”, 1847)